Writing exam practice

Writing: tips and tricks for your exams
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Writing: tips and tricks for your exams

Slide 1 - Tekstslide

Writing:
Heel veel studenten vinden schrijven een moeilijk onderdeel van Engels, en dat is ook logisch: je moet veel woorden kennen, goede zinnen kunnen maken en de juiste grammatica kunnen gebruiken. Deze les is gemaakt om jou tips en tricks te geven die (hopelijk) jouw examen net wat makkelijker maken. Je kunt de LessonUp zelfstandig doorlopen. 
Succes!

Slide 2 - Tekstslide

This lessonup: inhoud
1) Linking words
2) Zinsopbouw
3) Opmaak

Slide 3 - Tekstslide

We'll begin with... linking words
Linking words are used to connect two sentences (verbinden 2 zinnen met elkaar, in het Nederlands: verbindingswoorden). For example:
I want to make pasta for dinner. I don't have the ingredients.
I want to make pasta for dinner, however, I don't have the ingredients.

There are different linking words that are used in different situations, for example linking words of time, comparison (vergelijking), addition (toevoeging), etc. It is useful to learn to use some of these words for your exams. Watch the video about linking words on the next slide: 

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Linking words are words which...
A
give context to a sentence
B
give more information
C
connect one sentence to another
D
link the words of a sentence together

Slide 6 - Quizvraag

Slide 7 - Tekstslide

Fill in the correct linking word:
Climates are changing ______ global warming.
A
in spite of
B
as a result of
C
in order to
D
although

Slide 8 - Quizvraag

Fill in the correct linking word:
They lost the match ______ poor physical preparation.
A
despite
B
for example
C
because of
D
even though

Slide 9 - Quizvraag

Choose the correct linking word:
I like Italian food,___________pizza.
A
Such as
B
As well as
C
For example
D
Obviously

Slide 10 - Quizvraag

Fill in the correct linking word:
He could read and write
______ being blind.
A
despite
B
as a result of
C
although
D
besides

Slide 11 - Quizvraag

Zinsopbouw... is dat belangrijk?
Over het algemeen kunnen Nederlanders zich prima verstaanbaar maken in het Engels. Vaak hoor je wel een accent en sluipen er wat fouten in het taalgebruik, maar dat is meestal niet erg. Het wordt natuurlijk anders als je Engels nodig hebt voor je werk, als je een presentatie moet geven of gaat deelnemen aan een belangrijke vergadering. De manier waarop je een taal spreekt, geeft namelijk een indruk van jou als deskundig persoon. 

Slide 12 - Tekstslide

Gelukkig kun je je Engels op een aantal handige manier snel verbeteren. Bijvoorbeeld door de juiste volgorde van een Engelse zin in je oren te knopen.

Een Engelse zin is anders opgebouwd dan een Nederlandse zin. Er zijn twee belangrijke verschillen:
1. In het Nederlands noemen we eerst de bepaling van tijd en daarna pas de plaats. In het Engels is dat juist andersom. In het Engels geldt de regel: plaats voor tijd (de P komt voor de T in het alfabet)
We gaan morgen naar Amsterdam. / We travel to Amsterdam tomorrow.

2. In het Engels staan alle werkwoorden uit de zin bij elkaar. In het Nederlands hoeft dat niet, of klinkt dat soms zelfs gek.
We kunnen morgen naar Amsterdam gaan. / We can go to Amsterdam tomorrow.




Slide 13 - Tekstslide

De basisstructuur van een Engelse zin is: wie - doet wat - waar - wanneer
I will go to the shop tomorrow.

Wie? "I"
Doet wat? "will go to" ( -> alle werkwoorden staan samen!) 
Waar? "the shop"
Wanneer? "tomorrow"

Slide 14 - Tekstslide

1 uitzondering: 
Minder concrete tijdsaanduidingen zoals often (vaak), usual (meestal), always (altijd) en never (nooit) staan voor het hoofdwerkwoord (het werkwoord die de actie aangeeft) in de zin of direct achter de werkwoordvorm van ‘to be’ (= am/are/is).


We never play tennis.
He is always ill on Sundays.
We have never seen his girlfriend.

Slide 15 - Tekstslide

Zinsopbouw in het Engels. Welke volgorde is juist?
A
Wie/Doet/Wat/Wanneer/Waar
B
Wie/Doet/Wat/Waar/Wanneer

Slide 16 - Quizvraag

Put this sentence in the correct order:
Jimmy - shopping - with friends - at the mall - yesterday - went

Slide 17 - Open vraag

Put this sentence in the correct order:
him - saw - at school - my mum - last week

Slide 18 - Open vraag

Put this sentence in the correct order:
tomorrow - am - I - to Spain - going

Slide 19 - Open vraag

Put this sentence in the correct order:
she - visited - at - never - the hospital - him

Slide 20 - Open vraag

Opmaak... wat bedoel ik daarmee?
Wat mij betreft vallen onder opmaak 2 dingen: 

1) Correct hoofdlettergebruik en interpunctie. 
2) De opmaak past bij het soort tekst dat je schrijft. 

In de volgende slide gaan we deze twee punten even verder bekijken. 

Slide 21 - Tekstslide

1) Juist gebruik van hoofdletters en interpunctie
Onjuist gebruik van hoofdletters en interpunctie maken teksten onleesbaar. Lees bijvoorbeeld deze tekst:

i went shopping with my mum the other day we bought some new clothes we also had dinner at this new restaurant it was very nice i would definitely recommend this restaurant the sushi was amazing the flavours were so nice the staff was wonderful as well i loved it

Slide 22 - Tekstslide

Zoals je kunt zien...
... een tekst zonder hoofdletters en interpunctie is niet makkelijk om te lezen.
Dus, hoe lossen we dit op?

1) Hoofdletters: meest belangrijke regels:
  • "ik" in het Engels is "I". "I" wordt altijd met een hoofdletter geschreven!!! "i" is dus niet goed, het is "I". 
  • Hoofdletters gebruik je aan het begin van elke (nieuwe) zin en voor steden, landen en namen, dagen en maanden. 

Slide 23 - Tekstslide

Vervang alle "i"s met een hoofdletter in deze tekst:
i went shopping with my mum the other day we bought some new clothes we also had dinner at this new restaurant it was very nice i would definitely recommend this restaurant the sushi was amazing and the flavours were so nice the staff was wonderful as well i loved it

Slide 24 - Open vraag

2) Interpunctie

Slide 25 - Tekstslide

Voeg de juiste interpunctie toe aan deze tekst. Zorg er ook voor dat de hoofdletters kloppen:
i went shopping with my mum the other day we bought some new clothes we also had dinner at this new restaurant it was very nice i would definitely recommend this restaurant the sushi was amazing and the flavours were so nice the staff was wonderful as well i loved it

Slide 26 - Open vraag

2) De opmaak past bij het soort tekst dat je schrijft
Denk hierbij aan het verschil tussen de opmaak van een brief en de opmaak van een review: een brief ziet er heel anders uit dan een review! Bij een review kun je bijvoorbeeld gebruik maken van kopjes, dit doe je niet in een brief. 
Zorg er dus voor dat je de opmaak van de tekst die je moet schrijven goed kent. Tijdens het oefenen van je examen zul je hier ook meer over leren! 

Slide 27 - Tekstslide

Opmaak van een informele brief: voorbeeld
Opmaak van een review: voorbeeld

Slide 28 - Tekstslide

Practice writing for your exams
The next silde will guide you to a website about writing at A2 level. There are different options to choose from: choose one and do the exercise to practice for your exam. You can send your work to your teacher for feedback on Teams. 

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Link

You've reached the end of this LessonUp. If you have any other questions, don't hesitate to ask your teacher. Well done! :) 

Slide 31 - Tekstslide