1E di 23 nov 2.7 deel 1

Als je 
binnenkomt:


BEN IK RUSTIG LOPEND DE KLAS INGEKOMEN?
BEN IK ZONDER LAWAAI TE MAKEN DE KLAS BINNENGEKOMEN?
HEB IK MIJN TELEFOON IN DE TAS GESTOPT?
ZIT IK AAN TAFEL, LIGT MIJN BOEK, SCHRIFT, PEN OP TAFEL?
STAAT MIJN TAS NAAST ME OP DE GROND? 
BEN IK STIL AAN HET WACHTEN TOT DE LES BEGINT?  Zo ja  --> 

1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 11 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Als je 
binnenkomt:


BEN IK RUSTIG LOPEND DE KLAS INGEKOMEN?
BEN IK ZONDER LAWAAI TE MAKEN DE KLAS BINNENGEKOMEN?
HEB IK MIJN TELEFOON IN DE TAS GESTOPT?
ZIT IK AAN TAFEL, LIGT MIJN BOEK, SCHRIFT, PEN OP TAFEL?
STAAT MIJN TAS NAAST ME OP DE GROND? 
BEN IK STIL AAN HET WACHTEN TOT DE LES BEGINT?  Zo ja  --> 

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen: 45 minuten les
10 minuten lezen
Starten met 2.7 -->  uitleg en werken aan opdrachten
Lesafsluiting

Slide 2 - Tekstslide

10 minuten lezen

Slide 3 - Tekstslide

Pak je boek, p. 163

Slide 4 - Tekstslide

Grammatica, wat is dat ook alweer?


Ik school naar lopen.

Wat klopt er niet in deze zin?


Slide 5 - Tekstslide

Ik school naar lopen???
Juist, de woorden staan niet op de juiste plek in de zin. De volgorde klopt niet. De regels voor wat wel en niet de juiste plekken voor woorden in een zin zijn, noem je de grammatica van een taal. 

Om die regels te begrijpen, moet je de onderdelen van een zin kennen. Je leert dus antwoorden op de volgende 2 vragen: welke woordsoorten zijn er in een zin? In welke delen van de zinnen horen die woordsoorten? 

Slide 6 - Tekstslide

Beeld je in: als een zin een huis is....
Woorden van een zin zijn dan de bakstenen, de tegels op de vloer, de ramen, de stoelen en de tafels. Alles wat er in het huis staat. 

Zinsdelen zijn de kamer, de keuken, de tuin, de zolder...Alles van het huis waar de woorden in staan. En een eettafel zet je ook niet in de badkamer, of wel?? Dus woorden moeten op de juiste plek in de zinsdelen komen te staan, net als tafels en stoelen op de juiste plek in een huis. 

Slide 7 - Tekstslide

Hij vindt een euro 
Spelling: hoe spel je 'vindt' in deze zin, met een d of t?
Grammatica: 
1. Wat voor woord is 'euro': een zelfstandig naamwoord of een werkwoord? 
2. Wat voor zinsdeel is 'Hij': een persoonsvorm of een onderwerp?

Slide 8 - Tekstslide

Deze paragraaf gaat over woordsoorten

Na deze paragraaf kan je de woordsoorten zelfstandig naamwoord, lidwoord en werkwoord benoemen. 

Maar wat weet je al? Schrijf in je schrift een voorbeeld van alle drie de woordsoorten. 

Slide 9 - Tekstslide

Aan de slag...
Maak opdracht 1 t/m 12
(11 hoef je niet te doen)
Wat niet af is, is huiswerk voor morgen. 

Slide 10 - Tekstslide

Evaluatie
  • Wat heb je geleerd deze les?
  • Wat ging er goed?
  • Wat kan beter?
  • Wat is het huiswerk voor morgen?

Slide 11 - Tekstslide