De en -het woorden

De- en het- woorden
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 11 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

De- en het- woorden

Slide 1 - Tekstslide

Uitdaging
Wat zijn lidwoorden en hoe bepaal je welk lidwoord je moet gebruiken?

Slide 2 - Tekstslide

Methode
De lidwoorden van de Nederlandse taal bestaan simpel gezegd uit drie woordjes: de, het en een. Een lidwoord staat altijd voor een zelfstandig naamwoord of voor woorden die zelfstandig gebruikt worden zoals een werkwoord (zij was het spelen zat) of een bijvoeglijk naamwoord (de gele parkiet). 



Of je de of het gebruikt hangt af van het zelfstandig naamwoord waar het over gaat (de koffer, het huis, de lelijke koffer, het mooie huis). Zelfstandig naamwoorden zijn altijd een de-woord of een het-woord, dat hangt af van het geslacht van het woord.

Slide 3 - Tekstslide

1 - De

De gebruik je bij mannelijke en vrouwelijke woorden en bij alle meervouden:
- De vader liep van de keuken naar de woonkamer.
- De zus verstopte de paaseieren in 10 minuten.
- Ik wil de spijkers in de plank slaan.

Slide 4 - Tekstslide

Onthouden: de-woorden
Woorden voor personen, bergen of rivieren:
de moeder, de kok, de opa, de Rijn, de Kilimanjaro…
Woorden die in het meervoud staan:
de huizen, de bomen, de kinderen…
Woorden voor vruchten of bomen:
de appel, de peer, de eik, de kastanje…
Letters en cijfers:
de negende, de vijf, de a, de b...

Slide 5 - Tekstslide

2 - Het

Het gebruik je bij onzijdige woorden in het enkelvoud:
- Het onkruid groeit tussen de tegels van het plein.
- Het verlaten strand ligt er gemoedelijk bij.
- Het bureau is in elkaar gezakt.
 


Slide 6 - Tekstslide

Onthouden: het-woorden
Alle verkleinwoorden
het boompje, het hutje, het meisje, het kettinkje...
Woorden die eindigen op -isme, -ment, -sel en -um:
het toerisme, het amusement, het zonnestelsel, het centrum…
Woorden met twee of meer lettergrepen die beginnen met be-, ge-, ver- en ont-:
het begin, het gebruik, het veranderen, het ontbijt...
Namen van talen, metalen en windrichtingen:
het Nederlands, het Duits, het goud, het ijzer, het zuiden, het oosten, het zuidwesten...

Slide 7 - Tekstslide

3 - Een

Je kan bij vrijwel alle de-woorden en het-woorden het woordje de of het vervangen voor het lidwoord een:
- Die fiets is van de buurman --> Die fiets is van een buurman
- Ik ben op het feest geweest met de vriend van Gerrie --> Ik ben op een feest geweest met een vriend van Gerrie
Let op: bij niet telbare woorden, zoals gras, kan je niet het lidwoord een ervoor zetten: Ik loop over het gras --> Ik loop over gras (zonder een).


Slide 8 - Tekstslide

Dus de basisregels samengevat:

- de gebruik je bij mannelijke en vrouwelijke woorden en bij alle meervouden
- het gebruik je bij onzijdige woorden in het enkelvoud
- een kan bij vrijwel alle de-woorden en het-woorden het woordje de of het vervangen

Slide 9 - Tekstslide

Vul in 'de' of 'het'.

a. ... luidspreker
b. ... snoer
c. ... pakket
d. ... pakketten


Slide 10 - Tekstslide

Uitwerking

a. de luidspreker (mannelijk woord)
b. het snoer (onzijdig woord)
c. het pakket (onzijdig woord)
d. de pakketten (onzijdig, maar in het meervoud)

Slide 11 - Tekstslide