Zinsontleding t/m bwb + zelf zinnen maken

Wat doen we vandaag? 
  • leerdoelen bespreken 
  • oefenen met zinsontleding
  • instructie zinnen maken met gegeven zinsdelen
  • oefenen zinnen maken met gegeven zinsdelen
  • zelfstandig aan de slag met weektaak
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Wat doen we vandaag? 
  • leerdoelen bespreken 
  • oefenen met zinsontleding
  • instructie zinnen maken met gegeven zinsdelen
  • oefenen zinnen maken met gegeven zinsdelen
  • zelfstandig aan de slag met weektaak

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen

- Ik kan de volgende zinsdelen herkennen in een zin:
persoonsvorm
onderwerp
gezegde
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
bijwoordelijke bepaling
- Ik kan zelf zinnen maken met bovengenoemde zinsdelen







Slide 2 - Tekstslide

Hoe vind je het lijdend voorwerp in een zin?

Slide 3 - Open vraag

Hoe vind je het meewerkend voorwerp in een zin?

Slide 4 - Open vraag

Welk van deze zinsdelen hoeft niet per se in een zin te zitten?
A
persoonsvorm
B
meewerkend voorwerp

Slide 5 - Quizvraag

Welke zinsdelen hoeven er nog meer niet per se in een zin te zitten?

Slide 6 - Open vraag

Ontleed onderstaande zin en benoem: pv, ow, wg, lv, mv en bwb.
Harry heeft een dikke kus gegeven aan zijn beste zwerkbalmaatje vlak na de wedstrijd.

Slide 7 - Open vraag

Ontleed onderstaande zin&benoem: pv, ow, wg, lv, mv en bwb.
Annabel van Temptation Island zie ik tegenwoordig door de jungle van Laos lopen tijdens het nieuwe programma 'Echte meisjes in de jungle'.

Slide 8 - Open vraag

Instructie
  • Je moet zelf zinnen kunnen maken met gegeven zinsdelen.
  • Bijvoorbeeld: maak een zin met daarin een persoonsvorm, een onderwerp en een lijdend voorwerp. 
  • Dit ga je doen volgens een stappenplan. 

Slide 9 - Tekstslide

Instructie
  • Stap 1: bedenk een werkwoord, oftewel een persoonsvorm voor jouw zin. 
  • Stap 2: bedenk iemand die dat werkwoord gaat 'uitvoeren' (het onderwerp). 
  • Stap 3: bedenk iemand die ondergaat wat het onderwerp doet. (het lijdend voorwerp) 
  • Stap 4: bedenk iemand voor wie het onderwerp iets doet (het meewerkend voorwerp)
  • Stap 5: bedenk een tijd of plaats waar jouw zin zich afspeelt. (de bijwoordelijke bepaling)

Slide 10 - Tekstslide

Instructie
  • Je hoeft niet altijd alle stappen te doorlopen, dat is afhankelijk van de vraag die je krijgt. Als je een zin moet maken met een persoonsvorm, onderwerp en lijdend voorwerp, kun je stap  4 en 5 overslaan. 
  • Een extra tip: probeer jouw zin voor je te zien als een GIF'je of een foto. 

Slide 11 - Tekstslide

Instructie
  • Voorbeeld: 
  • Maak een zin met een persoonsvorm, onderwerp en lijdend voorwerp. 
  • Stap 1: werkwoord bedenken: geven 
  • stap 2: bedenken wie er iets geeft: oma
  • stap 3: iets of iemand bedenken die/dat gegeven wordt: een cadeau. 

Zin: Oma geeft een cadeau. 

Slide 12 - Tekstslide

Bedenk zelf een zin met de volgende zinsdelen: persoonsvorm, onderwerp, lijdend voorwerp.

Slide 13 - Open vraag

Bedenk zelf een zin met de volgende zinsdelen: persoonsvorm, onderwerp, bijwoordelijke bepaling

Slide 14 - Open vraag

Wat nu? 

Aan de slag met de weektaken! 

Slide 15 - Tekstslide