HV1 Spelling blok 3 en 4 les 2

Spelling blok 3 & 4
We starten met stil lezen.

Pak je meteen je leesboek? 
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Spelling blok 3 & 4
We starten met stil lezen.

Pak je meteen je leesboek? 

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel:


Ik kan de meervoudsvorm van een zelfstandig naamwoord opschrijven. Ik weet hoe ik bijvoeglijk naamwoorden kan spellen. Ik weet hoe ik bijvoeglijk naamwoorden kan spellen die zijn afgeleid van een voltooid deelwoord.

Slide 2 - Tekstslide

Meervoud van zelfstandig naamwoorden:
Meestal schrijf je het zoals je het uitspreekt. 

Maar er zijn uitzonderingen.... 

Slide 3 - Tekstslide

Sommige woorden eindigen op -e en hebben twee meervoudsvormen:
belofte- beloften/beloftes
gedachte- gedachten/gedachtes

Slide 4 - Tekstslide

Sommige woorden hebben twee meervoudsvormen met elk een eigen betekenis:

been- benen/ beenderen(botten)
portier- portiers (bij een ingang)/ portieren (deuren)

Slide 5 - Tekstslide

Woorden die eindigen op -s/-f kunnen veranderen in een -z/-v:
roos/rozen (maar: kous/kousen)
brief/briefen (maar: paragraaf/paragrafen en fotograaf/fotografen).


Slide 6 - Tekstslide

Woorden die eindigen op -ee of -ie krijgen een trema in het meervoud. 
Als de klemtoon op de laatste lettergreep ligt voeg je in het meervoud -en toe. Anders zet je de trema op de laatste e.

slee-sleeën
bacterie-bacteriën
porie-poriën
knie-knieën

Slide 7 - Tekstslide

Bij woorden die eindigen op een klinker, schrijf je een apostrof + s ('s) als je het woord anders verkeerd uitspreekt:
cavia-cavia's
auto-auto's
puppy-puppy's

gay-gays
garage-garages

Slide 8 - Tekstslide

Bij woorden die eindigen op een onbeklemtoonde
 -el/-es/-et/-ik/-it 
verdubbel je de laatste medeklinker in het meervoud niet:

luiwammes-luiwammesen
lomperik-lomperiken

Slide 9 - Tekstslide

Sommige woorden die eindigen op -man kunnen als meervoud ook -lieden of -lui hebben. Dit zijn meestal beroepen.

Vakman-vakmannen/vaklieden/vaklui
werkman-werkmannen/werklieden/werklui

Slide 10 - Tekstslide

Bij sommige woorden verandert de klinker in het meervoud:

stad-steden
schip-schepen

Slide 11 - Tekstslide

Woorden die uit het Latijn komen hebben soms nog hun Latijnse meervoudsuitgang:

Museum- musea/museums
medicus-medici

Slide 12 - Tekstslide

Sommige woorden hebben alleen een enkelvoud of alleen een meervoud:
melk
muziek
heelal
mazelen
kosten
omstreken

Slide 13 - Tekstslide

Maak opdracht 24 en 25 uit je boek:
timer
5:00

Slide 14 - Tekstslide

Schrijf de meervoudsvorm op:

Vos
A
Vossen
B
Vozzen
C
Voszen

Slide 15 - Quizvraag

Schrijf de meervoudsvorm op:

Prijs
A
Prijzen
B
Prijsen

Slide 16 - Quizvraag

Schrijf de meervoudsvorm op:

Kopie
A
Kopiën
B
Kopieën
C
Kopies

Slide 17 - Quizvraag

Schrijf de meervoudsvorm op:

Gewoonte
A
Gewoontes
B
Gewoonten
C
Gewoontes & gewoonten

Slide 18 - Quizvraag

Schrijf de meervoudsvorm op:

Menu
A
Menuus
B
Menu's
C
Menus

Slide 19 - Quizvraag

Schrijf de meervoudsvorm op:

Havik
A
Havikken
B
Haviken
C
Haviks

Slide 20 - Quizvraag

Schrijf de meervoudsvorm op:

Wolf
A
Wolfen
B
Wolven
C
Wolfs

Slide 21 - Quizvraag

Schrijf de meervoudsvorm op:

Huiswerk
A
Huiswerken
B
Huiswerks
C
Huiswerk

Slide 22 - Quizvraag

Schrijf de meervoudsvorm op:

Zeeman
A
Zeemannen
B
Zeelui
C
Zeelieden
D
A B & C

Slide 23 - Quizvraag

Schrijf de meervoudsvorm op:

Fotograaf
A
Fotograven
B
Fotografen

Slide 24 - Quizvraag

Schrijf de meervoudsvorm op:

Ziekte
A
Ziektes
B
Ziekten
C
Ziektes en ziekten

Slide 25 - Quizvraag

Schrijf de meervoudsvorm op:

Kers
A
Kersen
B
Kerzen

Slide 26 - Quizvraag

Schrijf de meervoudsvorm op:

Mossel
A
Mossellen
B
Mosselen
C
Mossels

Slide 27 - Quizvraag

Schrijf de meervoudsvorm op:

Kassa
A
Kassa's
B
Kassaas
C
Kassaën

Slide 28 - Quizvraag

Schrijf de meervoudsvorm op:

Groente
A
Groentes
B
Groenten
C
Groentes en groenten

Slide 29 - Quizvraag

Schrijf de meervoudsvorm op:

Technicus
A
Technici
B
Technicussen
C
Technica

Slide 30 - Quizvraag

Schrijf de meervoudsvorm op:

Idee
A
Ideeën
B
Ideën
C
Idën

Slide 31 - Quizvraag

Schrijf de meervoudsvorm op:

Cowboy
A
Cowboy's
B
Cowboys

Slide 32 - Quizvraag

Bijvoeglijk naamwoord:
Een bijvoeglijk naamwoord voegt een kenmerk of een eigenschap toe aan een zelfstandig naamwoord. 

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Maak opdracht 26/27/28

Slide 35 - Tekstslide

Lesdoel:
Ik kan de meervoudsvorm van een zelfstandig naamwoord opschrijven. Ik weet hoe ik bijvoeglijk naamwoorden kan spellen. Ik weet hoe ik bijvoeglijk naamwoorden kan spellen die zijn afgeleid van een voltooid deelwoord.

Slide 36 - Tekstslide

Ik heb het lesdoel gehaald en kan hier nu zelf mee verder:
A
Ja, ik kan nu zelf aan het werk.
B
Nee, ik wil graag nog extra uitleg.

Slide 37 - Quizvraag

Huiswerk
Blz. 172-173 van Nieuw Nederlands,
je krijgt hier een kopietje van.

Slide 38 - Tekstslide