TH2 Spelling blok 3&4 les 1

Spelling blok 3 & 4
We starten met stil lezen.

Pak je meteen je leesboek? 
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Spelling blok 3 & 4
We starten met stil lezen.

Pak je meteen je leesboek? 

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel:
Terugkijken: 
Wat heb ik in blok 1 & 2 geleerd?
Verder kijken:
Wat ga ik in blok 3 & 4 leren?

Ik kan fouten herkennen in een tekst  (ww-spelling). Ik kan de meervoudsvorm van een zelfstandig naamwoord opschrijven.

Slide 2 - Tekstslide

Blok 1:

PV TT
PV VT
Volt.dw
Gebiedende wijs
Blok 2:

Zinnen met 2 onderwerpen en 2 persoonsvormen
Engelse werkwoorden
Bijvoeglijk naamwoorden
Hoofdletters en kleine letters

Slide 3 - Tekstslide

Kan jij de fout vinden?
Maak opdracht 1
1. schrijf alle persoonsvormen op
2. Verbeter alle verkeerd gespelde werkwoorden
3. Leg uit waarom de spellingscontrole dit niet gezien heeft.
timer
5:00

Slide 4 - Tekstslide

Blok 3:

Herhaling van blok 1 & 2 (werkwoorden)
Meervoud zelfstandige naamwoorden
Meervouds-n bij verwijzingen
Blok 4:

Herhaling blok 1&2 (werkwoorden)
Tussenletters in samenstellingen
Samentrekkingen
Apostrof

Slide 5 - Tekstslide

De persoonsvormen zijn:

Slide 6 - Open vraag

Meervoud van zelfstandig naamwoorden:
Meestal schrijf je het zoals je het uitspreekt. 

Maar er zijn uitzonderingen.... 

Slide 7 - Tekstslide

Sommige woorden eindigen op -e en hebben twee meervoudsvormen:
belofte- beloften/beloftes
gedachte- gedachten/gedachtes

Slide 8 - Tekstslide

Woorden die eindigen op -s/-f kunnen veranderen in een -z/-v:
roos/rozen (maar: kous/kousen)
brief/briefen (maar: paragraaf/paragrafen en fotograaf/fotografen).


Slide 9 - Tekstslide

Woorden die eindigen op -ee of -ie krijgen een trema in het meervoud. 
Als de klemtoon op de laatste lettergreep ligt voeg je in het meervoud -en toe. Anders zet je de trema op de laatste e.

slee-sleeën
bacterie-bacteriën
porie-poriën
knie-knieën

Slide 10 - Tekstslide

Bij woorden die eindigen op een klinker, schrijf je een apostrof + s ('s) als je het woord anders verkeerd uitspreekt:
cavia-cavia's
auto-auto's
puppy-puppy's

gay-gays
garage-garages

Slide 11 - Tekstslide

Bij woorden die eindigen op een onbeklemtoonde
 -el/-es/-et/-ik/-it 
verdubbel je de laatste medeklinker in het meervoud niet:

luiwammes-luiwammesen
lomperik-lomperiken

Slide 12 - Tekstslide

Sommige woorden die eindigen op -man kunnen als meervoud ook -lieden of -lui hebben. Dit zijn meestal beroepen.

Vakman-vakmannen/vaklieden/vaklui
werkman-werkmannen/werklieden/werklui

Slide 13 - Tekstslide

Woorden die uit het Latijn komen hebben soms nog hun Latijnse meervoudsuitgang:

Museum- musea/museums
medicus-medici

Slide 14 - Tekstslide

Sommige woorden hebben alleen een enkelvoud of alleen een meervoud:
melk
muziek
heelal
mazelen
kosten
omstreken

Slide 15 - Tekstslide

Maak opdracht 2 uit je boek:
timer
5:00

Slide 16 - Tekstslide

Schrijf de meervoudsvorm op:

Vos
A
Vossen
B
Vozzen
C
Voszen

Slide 17 - Quizvraag

Schrijf de meervoudsvorm op:

Prijs
A
Prijzen
B
Prijsen

Slide 18 - Quizvraag

Schrijf de meervoudsvorm op:

Kopie
A
Kopiën
B
Kopieën
C
Kopies

Slide 19 - Quizvraag

Schrijf de meervoudsvorm op:

Gewoonte
A
Gewoontes
B
Gewoonten
C
Gewoontes & gewoonten

Slide 20 - Quizvraag

Schrijf de meervoudsvorm op:

Menu
A
Menuus
B
Menu's
C
Menus

Slide 21 - Quizvraag

Schrijf de meervoudsvorm op:

Havik
A
Havikken
B
Haviken
C
Haviks

Slide 22 - Quizvraag

Schrijf de meervoudsvorm op:

Wolf
A
Wolfen
B
Wolven
C
Wolfs

Slide 23 - Quizvraag

Schrijf de meervoudsvorm op:

Huiswerk
A
Huiswerken
B
Huiswerks
C
Huiswerk

Slide 24 - Quizvraag

Schrijf de meervoudsvorm op:

Zeeman
A
Zeemannen
B
Zeelui
C
Zeelieden
D
A B & C

Slide 25 - Quizvraag

Schrijf de meervoudsvorm op:

Fotograaf
A
Fotograven
B
Fotografen

Slide 26 - Quizvraag

Schrijf de meervoudsvorm op:

Ziekte
A
Ziektes
B
Ziekten
C
Ziektes en ziekten

Slide 27 - Quizvraag

Schrijf de meervoudsvorm op:

Kers
A
Kersen
B
Kerzen

Slide 28 - Quizvraag

Schrijf de meervoudsvorm op:

Mossel
A
Mossellen
B
Mosselen
C
Mossels

Slide 29 - Quizvraag

Schrijf de meervoudsvorm op:

Kassa
A
Kassa's
B
Kassaas
C
Kassaën

Slide 30 - Quizvraag

Schrijf de meervoudsvorm op:

Groente
A
Groentes
B
Groenten
C
Groentes en groenten

Slide 31 - Quizvraag

Schrijf de meervoudsvorm op:

Technicus
A
Technici
B
Technicussen
C
Technica

Slide 32 - Quizvraag

Schrijf de meervoudsvorm op:

Idee
A
Ideeën
B
Ideën
C
Idën

Slide 33 - Quizvraag

Schrijf de meervoudsvorm op:

Cowboy
A
Cowboy's
B
Cowboys

Slide 34 - Quizvraag

Lesdoel:
Ik kan correct schrijven. Ik kan fouten herkennen in een tekst (ww-spelling). Ik kan de meervoudsvorm van een zelfstandig naamwoord opschrijven.

Slide 35 - Tekstslide

Ik heb het lesdoel gehaald en kan hier nu zelf mee verder:
A
Ja, ik kan nu zelf aan het werk.
B
Nee, ik wil graag nog extra uitleg.

Slide 36 - Quizvraag

Huiswerk
Blz. 172-173 van Nieuw Nederlands,
je krijgt hier een kopietje van.

Slide 37 - Tekstslide