Herhalen grammatica hoofdstuk 1

Taalverzorging:

Herhalen hoofdstuk 1




Klas: K3IZ
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 3

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Taalverzorging:

Herhalen hoofdstuk 1




Klas: K3IZ

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel

Herhalen van het onderwerp en de persoonsvorm. Deze kunnen herkennen en benoemen.


Herhalen van het lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp en het bijwoordelijke bepaling. Deze kunnen herkennen en benoemen. 


Slide 2 - Tekstslide

Hoe vind je persoonsvorm
(twee antwoorden)
A
vraagproef
B
eerste werkwoord
C
alle woorden
D
tijdsproef

Slide 3 - Quizvraag

De persoonsvorm is altijd....
A
een persoon
B
een werkwoord

Slide 4 - Quizvraag

Hoe vind je het onderwerp van een zin?

Slide 5 - Open vraag

Wat is het onderwerp?

Ik kan nu het onderwerp uit een zin halen.
A
Ik
B
kan
C
het onderwerp
D
een zin

Slide 6 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Slide 7 - Open vraag

Hoe vind je het lijdend voorwerp?

Het lijdend voorwerp is het antwoord op de vraag:

A
Wie/wat + wg?
B
Wie/wat + pv?
C
Wie/wat + ow?
D
Wie /wat + wg + ow?

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp?

Mijn vader geeft een bosje bloemen aan mijn moeder.
A
Mijn vader
B
een bosje bloemen
C
geeft
D
aan mijn moeder

Slide 9 - Quizvraag

Slide 10 - Video

Wat is het meewerkend voorwerp in de zin: De docent Nederlands gaf de leerling een negen voor zijn toets.
A
de docent
B
de leerling
C
gaf
D
voor zijn toets

Slide 11 - Quizvraag

Bijwoordelijke Bepaling (BwB)

Geeft antwoord op vragen als waar? Waarheen? Waarover? Waarom? Waardoor? Wanneer?


Ook wel  'Het 'vuilnisbakje' van de zin'  genoemd!

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Wat is de bijwoordelijke bepaling?

Vandaag hebben we de bijwoordelijke bepaling behandeld.
A
Vandaag
B
we
C
de bijwoordelijke bepaling
D
hebben behandeld

Slide 14 - Quizvraag

Wat is de bijwoordelijke bepaling in de volgende zin? Jan gaat vanmiddag naar het strand.
Jan
gaat
vanmiddag
naar het strand

Slide 15 - Poll

Slide 16 - Tekstslide

Maken
Tweetallen: werkblad over grammatica

Slide 17 - Tekstslide