Grammatica 3.4 - 2 kgt

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k, g
• Leerjaar 2

Grammatica 3.4 

Deze les

(40 min) 

1. Lesdoelen
2. Herhalen grammatica
3. Nieuwe onderdeel grammatica 
4. Afsluiting klassikaal, heeft iedereen de weektaak af?

Lesdoel

Je leert hoe de bijwoordelijke bepaling (BWB) van een zin kunt vinden.

We herhalen de theorie over: 

- persoonsvorm (PV) 

- werkwoordelijk gezegde (WG)
- onderwerp (O)

- lijdend voorwerp (LV)

- meewerkend voorwerp (MV)

Herhaling

Volgorde zinsontleding(!)

1.  persoonsvorm

2. zinsdeelproef

3. ww gezegde

4. onderwerp

5. lijdend voorwerp

6. meewerkend voorwerp

Hoe kun je de persoonsvorm in een zin vinden?

Wat is de persoonsvorm in deze zin?

Morgen moeten we een toets maken.

Het WG bestaat uit alle werkwoorden in een zin.

Hoort de PV ook bij het WG?

1. ja
2. nee

Wat is het WG in deze zin?

Je moet altijd je huiswerk maken.

Wat is het WG in deze zin?

In het weekend slaap ik uit.

Welke vraag stel je om het onderwerp (O) van een zin te vinden?

Wat is het onderwerp in deze zin?

Dat boek heb ik heel snel uitgelezen.

Lijdend voorwerp

Wat is het lijdend voorwerp in de zin?

De leerling maakt het huiswerk.

Wat is het lijdend voorwerp in de zin?

De tien euro betaal ik jou nu wel.

LET OP!

- Niet iedere zin heeft een lijdend voorwerp (LV). 

- Een lijdend voorwerp (LV) begint NOOIT met een voorzetsel.

tijdens de                                                           naast de

in de                                                                       voor de

Heeft deze zin een lijdend voorwerp:

De bal ligt op straat.

1. ja
2. nee

Meewerkend voorwerp

Wat is het meewerkend voorwerp (MV) in de zin:

Wil jij dit briefje aan de docent geven?

Wat is het meewerkend voorwerp (MV) in de zin:

Het verlegen jongetje gaf ik een schouderklopje.

Bijwoordelijke bepaling (BWB)

Hoe vind je de BWB in een zin? 

Benoem eerst PV, WG, O, LV en MV. 

--> alle zinsdelen die daarna overblijven zijn BWB.

 O          WG          LV                        BWB                 WG

Hij / heeft / een voetbal / op het dak / geschopt.

Een bijwoordelijke bepaling 

geeft vaak antwoord op vragen als:

Waar? Wanneer? Hoe? Waarmee? Waardoor?Waarheen?

BWB       WG    O      BWB            BWB                BWB

Gister / liep / hij / snel / door de regen / naar huis.

gister  --> Wanneer?                      door de regen --> Waardoor?

snel --> Hoe?                                     naar huis --> Waarheen?

Wat is de bijwoordelijke bepaling (BWB) in de zin:

Meneer Kuper geeft ons altijd veel huiswerk op.

Wat is de bijwoordelijke bepaling (BWB) in de zin:

In de gymzaal lag een grote plas water.

Wat is de bijwoordelijke bepaling (BWB) in de zin:

Op haar stage heeft ze veel geleerd.

Afsluiting

Heeft iedereen de weektaak af?

Ja: Werkblad

Nee: Afmaken!