In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Zinsontleding
Slide 1 - Tekstslide
Voorkennis
Wat weten wij nog?
Slide 2 - Tekstslide
Wat is het lijdend voorwerp?
Slide 3 - Open vraag
Wat is het meewerkend voorwerp?
Slide 4 - Open vraag
Wat is de bijwoordelijke bepaling?
Slide 5 - Open vraag
Vorige les..
Heel veel leerlingen wilden nog een keer oefenen met het lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp en de bijwoordelijke bepaling. Daar gaat deze les over, succes!
Slide 6 - Tekstslide
Uitleg
Het lijdend voorwerp vind je door deze vraagzin te maken:
Wie/wat + gez + ow ?
Slide 7 - Tekstslide
Voorbeeld
Ik heb van mijn tante een grote mand met boeken gekregen.
Gez: Heb - gekregen
Ow - ik
De vraagzin: Wie/wat heb ik van mijn tante gekregen?
Lijdendvoorwerp:
Een grote mand met boeken
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
In de zomer heeft mijn tante een opblaaszwembadje gekocht. Wat is het lijdend voorwerp?
A
in de zomer
B
heeft gekocht
C
mijn tante
D
een opblaaszwembadje
Slide 10 - Quizvraag
De heksen toveren de prins om in een kikker. Wat is het lijdend voorwerp?
A
de heksen
B
de prins
C
toveren
D
in een kikker
Slide 11 - Quizvraag
Heeft Tom die kartonnen doos hier neergezet? Wat is het lijdend voorwerp?
A
die kartonnen doos
B
hier
C
neergezet
D
Tom
Slide 12 - Quizvraag
Mijn oom wil een auto voor zeven personen kopen. Wat is het lijdend voorwerp?
A
mijn oom
B
wil
C
een auto voor zeven personen
D
kopen
Slide 13 - Quizvraag
Ik ben het pionnetje van het bordspel kwijtgeraakt. Wat is het lijdend voorwerp?
A
ik
B
het pionnetje van het bordspel
C
het pionnetje
D
kwijtgeraakt
Slide 14 - Quizvraag
Uitleg meewerkend voorwerp
Het meewerkend voorwerp vind je door deze vraagzin te stellen: Aan wie of voor wie + gez + ow + lijd vwp?
Henk gaf aan het meisje een bos bloemen.
Aan wie of voor wie gaf Henk een bos bloemen?
Meewerkend voorwerp: aan het meisje
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Tekstslide
Welke vraagzin stel je? En wat is het meewerkend voorwerp? Kijk naar het plaatje van de vorige dia.
Slide 17 - Open vraag
Opa heeft voor ons allemaal een leesboek gekocht. Wat is het meewerkend voorwerp?
A
Opa
B
heeft gekocht
C
voor ons allemaal
D
een leesboek
Slide 18 - Quizvraag
Vanmorgen heeft de meester Cleo een opdracht gegeven. Wat is het meewerkend voorwerp?
A
Vanmorgen
B
heeft gegeven
C
de meester
D
Cleo
Slide 19 - Quizvraag
Justin heeft veel geld aan zijn zusje gegeven. Wat is het meewerkend voorwerp?
A
aan zijn zusje
B
Justin
C
heeft
D
veel geld
Slide 20 - Quizvraag
De groenteman geeft mij een gratis appel. Wat is het meewerkend voorwerp?
A
de groenteman
B
geeft
C
mij
D
een gratis appel
Slide 21 - Quizvraag
Voor hun aardige meester hebben de leerlingen een knutselwerk gemaakt. Wat is het meewerkend voorwerp?
A
voor hun aardige meester
B
aardige meester
C
hun aardige meester
D
voor hun aardigeVoor hun aardige juf hebben de leerlingen een knutselwerk gemaakt.
Slide 22 - Quizvraag
Slide 23 - Tekstslide
Uitleg
Een bijwoordelijke bepaling is een stukje in een zin wat meestal overblijft. Daarom wordt het de prullenbak genoemd.
Het geeft een antwoord op:
Waar - waarmee - hoe - wanneer - waarom - hoelang - waarheen - waarvandaan - waardoor - hoeveel?
Slide 24 - Tekstslide
Dus.. het geeft antwoord op
Slide 25 - Tekstslide
Slide 26 - Tekstslide
Voorbeelden
Vanmorgen heeft hij haar het nieuws al verteld.
pv - heeft
gez - heeft verteld
ow - hij
lijd vwp - het nieuws
meew vwp - haar
bwb - vanmorgen (wanneer)
Slide 27 - Tekstslide
Voorbeelden
Door het droge voorjaar is het waterpeil gezakt.
pv - is
gez - is gezakt
ow - het waterpeil
lijd vwp - x
meew. vwp - x
bwb - door het droge voorjaar (waarom / reden)
Slide 28 - Tekstslide
Voorbeelden (meerdere bwb)
Gisteren zouden wij op het IJsselmeer gaan zeilen.
pv - zouden
gez - zouden gaan zeilen
ow - wij
lijd vwp - x
meew vwp - x
bwb - gisteren (wanneer) en op het IJsselmeer (waar)
Slide 29 - Tekstslide
Oefenen, nu ben jij!
Slide 30 - Tekstslide
Dat horloge heb ik gekocht in een warenhuis. Wat is de bijwoordelijke bepaling?
A
dat horloge
B
heb gekocht
C
ik
D
in een warenhuis
Slide 31 - Quizvraag
Vorige week was ik jarig. Wat is de bijwoordelijke bepaling?
A
vorige week
B
was
C
ik
D
jarig
Slide 32 - Quizvraag
In Spanje hebben wij iedere dag gesurft. Wat is de bijwoordelijke bepaling?
A
In Spanje
B
iedere dag
C
In Spanje - iedere dag
D
hebben gesurft
Slide 33 - Quizvraag
Gisteren maakte de leerlingen hun huiswerk.
A
gisteren
B
maakte
C
de leerlingen
D
hun huiswerk
Slide 34 - Quizvraag
Ik wil nu naar school. Wat is de bijwoordelijke bepaling?
A
ik
B
wil
C
nu - naar school
D
nu
Slide 35 - Quizvraag
Iedere dag geven zij hun dochter een sappige appel. Benoem alle zinsdelen.