In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Planning voor de les:
4 minuten: binnenkomst, welkom en spullen voor.
30 minuten: uitleg
26 minuten: aan het werk!
Slide 1 - Tekstslide
Paragraaf 1
Consumeren is kiezen
Slide 2 - Tekstslide
Een broodje in de Aula kopen is
A
Zelfvoorziening
B
Consumeren
Slide 3 - Quizvraag
Kun je door de natuur consumeren?
A
Nee
B
Ja
Slide 4 - Quizvraag
Consumeren betekent: een behoefte bevredigen
A
Waar
B
Niet waar
Slide 5 - Quizvraag
Eten is een
A
middel
B
alternatief aanwendbaar
C
behoefte
Slide 6 - Quizvraag
Wat is produceren
A
Iets kopen
B
Iets gebruiken
C
Produceren is gratis
D
Iets doen of maken voor de bevrediging van behoeften
Slide 7 - Quizvraag
Tussendoor wil iedereen wat eten, dat is
A
consumeren
B
een behoefte
C
produceren
Slide 8 - Quizvraag
Een broodje pindakaas eten is
A
consumeren
B
behoefte
C
produceren
Slide 9 - Quizvraag
In de economie betekent schaarste:
A
Dat iets zeldzaam is (zoals diamanten)
B
Dat iets heel kostbaar/duur is (zoals goud)
C
Dat is iets op kan gaan (zoals olie)
D
Dat je iets moet inleveren (tijd/geld) om het te krijgen
Slide 10 - Quizvraag
Paragraaf 2
Een etentje thuis
Slide 11 - Tekstslide
Onbetaalde productie
Betaalde productie
Slide 12 - Sleepvraag
Welke hulpmiddelen (gereedschap, arbeid en natuur) heb je nodig om rijst te koken?
Slide 13 - Open vraag
Wanneer je zelf kipdrumsticks maakt kost het €7,98. Wanneer je ze afhaalt bij het afhaalcentrum kosten ze €15,50. Wat is de waarde van de productie thuis?
A
€ 7,52
B
€ 7,98
C
€ 15,50
D
€23,48
Slide 14 - Quizvraag
Noem een verschil tussen betaalde en onbetaalde productie
Slide 15 - Open vraag
Welke 3 hulpmiddelen zijn er nodig om te kunnen produceren?
Slide 16 - Open vraag
Paragraaf 3
De taken verdeeld
Slide 17 - Tekstslide
Hoeveel koffie/thee wordt er meer verkocht dan cola?
Slide 18 - Open vraag
Staafdiagram
Slide 19 - Tekstslide
Hoeveel bezoekers waren er in week 21 onder de 18 jaar?
Slide 20 - Open vraag
Staafdiagram
In het diagram is af te lezen dat er 6 x 100 = 600 bezoekers in week 21 onder de 18 jaar waren.
Slide 21 - Tekstslide
Totaal zitten er 8000 dieren in de opvang. Hoeveel katten zijn dit?
Slide 22 - Open vraag
cirkeldiagram
Totaal zitten er 8000 dieren in de opvang.
Hoeveel katten zijn dit?
8000 / 100% x 44% =
3.520 katten!
Slide 23 - Tekstslide
Een cirkeldiagram is verdeelt in:
A
Legenda
B
Diagrammen
C
Grafen
D
Sectoren
Slide 24 - Quizvraag
Bij een cirkeldiagram betekent een volle cirkel:
A
360 %
B
100 %
C
Hangt er vanaf
Slide 25 - Quizvraag
Staafdiagram. Hoeveel leerlingen zitten er in deze klas?
A
8
B
4
C
11
D
30
Slide 26 - Quizvraag
Bekijk het staafdiagram (afb. 28).
In augustus is er .....
A
nettowinst
B
nettoverlies
Slide 27 - Quizvraag
Paragraaf 4
De productie van behang
Slide 28 - Tekstslide
De huishoudelijke uitgaven van de familie Okkels bedragen € 700 per maand. Dat is 24% van hun inkomen, terwijl ze elke maand 5% van hun inkomen sparen. Bereken het maandelijkse spaarbedrag van de familie.
timer
1:00
Slide 29 - Open vraag
Uitwerking
: 24 x 5
Bedrag
700 euro
29,17 euro
145,83 euro
Percentage
24%
1%
5%
Slide 30 - Tekstslide
Bij welke productiefactor hoort de uitleg van je docent?
A
Kapitaal
B
Arbeid
C
Natuur
Slide 31 - Quizvraag
Mijn oom vertelt op een verjaardag dat hij een nieuwe auto heeft gekocht. Een hele investering zegt hij. Gebruik hij het begrip investering goed? Waarom wel/ niet?
Slide 32 - Open vraag
Waarom investeren bedrijven?
A
Omdat het moet
B
Om goedkoper en beter te kunnen produceren
C
Om alleen goedkoper te kunnen produceren
D
Omdat investeren in het bedrijfsleven verplicht is.
Slide 33 - Quizvraag
Paragraaf 5
De drukkerij
Slide 34 - Tekstslide
Welke voorschriften staan in de Arbowet?
A
Voorschriften voor het milieu
B
Voorschriften voor de veiligheid
C
Voorschriften voor de
werkomstandigheden
D
Voorschriften voor de kwaliteitszorg
Slide 35 - Quizvraag
Wie moet volgens de Arbowet zorgen voor goede arbeidsomstandigheden?
A
Werkgever
B
Werknemer
C
Werkgever en werknemer
D
Dat hoeft niet
Slide 36 - Quizvraag
Iemand die minstens 36 uur per week werkt, heeft een ........ baan.
A
Fulltime
B
Parttime
C
Deeltijd
D
Uitvoerende
Slide 37 - Quizvraag
Welke arbeidsomstandigheden komen bij de productie thuis bijna nooit voor?
A
contact met collega's
B
werken voor het eigen gezin
C
zelf het werk kunnen indelen
Slide 38 - Quizvraag
Paragraaf 6
Productie en milieu
Slide 39 - Tekstslide
Rosa heeft oude spullen te koop gezet op Marktplaats. Waarom is dit goed voor het milieu?
A
Door hergebruik krijgen spullen een kortere levensduur.
B
Door hergebruik ontstaat er meer afval.
C
Door hergebruik krijgen spullen een langere levensduur.
Slide 40 - Quizvraag
Hoe kan de overheid de milieuproblemen aanpakken?
A
Promoten van scheiden van afval.
B
Door meer belasting te heffen op milieuvervuilende producten.
C
Wet- en regelgeving CO 2 uitstoot voor bedrijven regelen.
D
Alle 3 antwoorden zijn goed.
Slide 41 - Quizvraag
wat zijn voorbeelden van milieuschade?
A
afval op straat
B
luchtvervuiling
C
water vervuiling
D
een vieze slaapkamer
Slide 42 - Quizvraag
Welke laag van de overheid zorgt ervoor dat afval wordt opgehaald