Les 22-01-2021, herhaling hoofdstuk 2

Planning voor de les:
4 minuten: binnenkomst, welkom en spullen voor.
30 minuten: uitleg 
26 minuten: aan het werk!
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Planning voor de les:
4 minuten: binnenkomst, welkom en spullen voor.
30 minuten: uitleg 
26 minuten: aan het werk!

Slide 1 - Tekstslide

Paragraaf 1
Consumeren is kiezen

Slide 2 - Tekstslide

Een broodje in de Aula kopen is
A
Zelfvoorziening
B
Consumeren

Slide 3 - Quizvraag

Kun je door de natuur consumeren?
A
Nee
B
Ja

Slide 4 - Quizvraag

Consumeren betekent: een behoefte bevredigen
A
Waar
B
Niet waar

Slide 5 - Quizvraag

Eten is een
A
middel
B
alternatief aanwendbaar
C
behoefte

Slide 6 - Quizvraag

Wat is produceren
A
Iets kopen
B
Iets gebruiken
C
Produceren is gratis
D
Iets doen of maken voor de bevrediging van behoeften

Slide 7 - Quizvraag

Tussendoor wil iedereen wat eten, dat is
A
consumeren
B
een behoefte
C
produceren

Slide 8 - Quizvraag

Een broodje pindakaas eten is
A
consumeren
B
behoefte
C
produceren

Slide 9 - Quizvraag

In de economie betekent schaarste:
A
Dat iets zeldzaam is (zoals diamanten)
B
Dat iets heel kostbaar/duur is (zoals goud)
C
Dat is iets op kan gaan (zoals olie)
D
Dat je iets moet inleveren (tijd/geld) om het te krijgen

Slide 10 - Quizvraag

Paragraaf 2
Een etentje thuis

Slide 11 - Tekstslide

Onbetaalde productie
Betaalde productie

Slide 12 - Sleepvraag

Welke hulpmiddelen (gereedschap, arbeid en natuur) heb je nodig om rijst te koken?

Slide 13 - Open vraag

Wanneer je zelf kipdrumsticks maakt kost het €7,98. Wanneer je ze afhaalt bij het afhaalcentrum kosten ze €15,50. Wat is de waarde van de productie thuis?
A
€ 7,52
B
€ 7,98
C
€ 15,50
D
€23,48

Slide 14 - Quizvraag

Noem een verschil tussen betaalde en onbetaalde productie

Slide 15 - Open vraag

Welke 3 hulpmiddelen zijn er nodig om te kunnen produceren?

Slide 16 - Open vraag

Paragraaf 3
De taken verdeeld

Slide 17 - Tekstslide

Hoeveel koffie/thee wordt er meer verkocht dan cola?

Slide 18 - Open vraag

Staafdiagram

Slide 19 - Tekstslide

Hoeveel bezoekers waren er in week 21 onder de 18 jaar?

Slide 20 - Open vraag

Staafdiagram


In het diagram is af te lezen dat er 6 x 100 = 600 bezoekers in week 21 onder de 18 jaar waren.

Slide 21 - Tekstslide

Totaal zitten er 8000 dieren in de opvang.
Hoeveel katten zijn dit?

Slide 22 - Open vraag

cirkeldiagram

Totaal zitten er 8000 dieren in de opvang.
Hoeveel katten zijn dit?

8000 / 100% x 44% = 
3.520 katten!

Slide 23 - Tekstslide

Een cirkeldiagram is verdeelt in:
A
Legenda
B
Diagrammen
C
Grafen
D
Sectoren

Slide 24 - Quizvraag

Bij een cirkeldiagram betekent een volle cirkel:
A
360 %
B
100 %
C
Hangt er vanaf

Slide 25 - Quizvraag

Staafdiagram.
Hoeveel leerlingen zitten er in deze klas?
A
8
B
4
C
11
D
30

Slide 26 - Quizvraag

Bekijk het staafdiagram (afb. 28).

In augustus is er .....
A
nettowinst
B
nettoverlies

Slide 27 - Quizvraag

Paragraaf 4
De productie van behang

Slide 28 - Tekstslide

De huishoudelijke uitgaven van de familie Okkels bedragen € 700 per
maand. Dat is 24% van hun inkomen, terwijl ze elke maand 5% van hun
inkomen sparen. Bereken het maandelijkse spaarbedrag van de familie.

timer
1:00

Slide 29 - Open vraag

Uitwerking






                                                              : 24                         x 5
Bedrag
700 euro
29,17 euro
145,83 euro
Percentage
24%
1%
5%

Slide 30 - Tekstslide

Bij welke productiefactor hoort de uitleg van je docent?
A
Kapitaal
B
Arbeid
C
Natuur

Slide 31 - Quizvraag

Mijn oom vertelt op een verjaardag dat hij een nieuwe auto heeft gekocht. Een hele investering zegt hij. Gebruik hij het begrip investering goed? Waarom wel/ niet?

Slide 32 - Open vraag

Waarom investeren bedrijven?
A
Omdat het moet
B
Om goedkoper en beter te kunnen produceren
C
Om alleen goedkoper te kunnen produceren
D
Omdat investeren in het bedrijfsleven verplicht is.

Slide 33 - Quizvraag

Paragraaf 5
De drukkerij

Slide 34 - Tekstslide

Welke voorschriften staan in de Arbowet?
A
Voorschriften voor het milieu
B
Voorschriften voor de veiligheid
C
Voorschriften voor de werkomstandigheden
D
Voorschriften voor de kwaliteitszorg

Slide 35 - Quizvraag

Wie moet volgens de Arbowet zorgen voor goede arbeidsomstandigheden?
A
Werkgever
B
Werknemer
C
Werkgever en werknemer
D
Dat hoeft niet

Slide 36 - Quizvraag

Iemand die minstens 36 uur per week werkt, heeft een ........ baan.
A
Fulltime
B
Parttime
C
Deeltijd
D
Uitvoerende

Slide 37 - Quizvraag

Welke arbeidsomstandigheden komen bij de productie thuis bijna nooit voor?
A
contact met collega's
B
werken voor het eigen gezin
C
zelf het werk kunnen indelen

Slide 38 - Quizvraag

Paragraaf 6
Productie en milieu

Slide 39 - Tekstslide

Rosa heeft oude spullen te koop gezet op Marktplaats. Waarom is dit goed voor het milieu?
A
Door hergebruik krijgen spullen een kortere levensduur.
B
Door hergebruik ontstaat er meer afval.
C
Door hergebruik krijgen spullen een langere levensduur.

Slide 40 - Quizvraag

Hoe kan de overheid de milieuproblemen aanpakken?
A
Promoten van scheiden van afval.
B
Door meer belasting te heffen op milieuvervuilende producten.
C
Wet- en regelgeving CO 2 uitstoot voor bedrijven regelen.
D
Alle 3 antwoorden zijn goed.

Slide 41 - Quizvraag

wat zijn voorbeelden van milieuschade?
A
afval op straat
B
luchtvervuiling
C
water vervuiling
D
een vieze slaapkamer

Slide 42 - Quizvraag

Welke laag van de overheid zorgt ervoor dat afval wordt opgehaald
A
Gemeente
B
Provincie
C
Landelijke overheid
D
Wijkraad

Slide 43 - Quizvraag