In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Nederlands
Welkom 2Hb!
Pak alvast je leesboek.
Slide 1 - Tekstslide
Lezen
Lees 10 minuten in stilte. Geen boek mee? Kom dan even naar mijn bureau.
Slide 2 - Tekstslide
LessonUp
Pak je laptop en doe mee met de les.
Slide 3 - Tekstslide
Tekstverbanden en signaalwoorden
Je moet er 7 kennen!
Slide 4 - Tekstslide
De Brug: chronologisch: vroeger, later, eerst, nadat
De Brug: opsommend; en, verder, ook nog
De Brug: tegenstellend: maar, echter, hoewel
De Brug: toelichtend: bijvoorbeeld, zoals
h2: concluderend: dus, kortom
h2: redengevend: omdat, want, dankzij
h2: oorzakelijk: daardoor, dankzij
Slide 5 - Tekstslide
Wat is geen tekstverband?
A
Toelichtend
B
Chronologisch
C
Opsommend
D
Evenredig
Slide 6 - Quizvraag
Je hebt een goed cijfer omdat je zo goed geleerd hebt.
A
redengevend verband
B
oorzakelijk verband
C
concluderend verband
D
opsommend verband
Slide 7 - Quizvraag
Als eerste heb je alles samengevat. Daarna ben je alles goed gaan leren.
A
redengevend verband
B
chronologisch verband
C
opsommend verband
D
oorzakelijk verband
Slide 8 - Quizvraag
Je hebt ook altijd goed opgelet. Bovendien maakte je altijd je huiswerk.
A
redengevend verband
B
chronologisch verband
C
opsommend verband
D
concluderend verband
Slide 9 - Quizvraag
Je werkhouding is belangrijk. Dat houdt bijvoorbeeld in dat je goed meedoet in de les.
A
redengevend verband
B
toelichtend verband
C
opsommend verband
D
oorzakelijk verband
Slide 10 - Quizvraag
WAAR
NIET
WAAR
Signaalwoorden geven alleen verbanden aan tussen woorden en zinnen.
Een signaalwoord zorgt ervoor dat je een bepaald tekstverband kunt herkennen.
Een signaalwoord is altijd één woord.
Slide 11 - Sleepvraag
Sleep de verbanden naar de juiste signaalwoorden
maar, daarentegen
Bijvoorbeeld, neem nou
Ten eerste, ten tweede
Eerst, vervolgens, daarna
Doordat, waardoor
Chronologie
Oorzaak
Opsomming
Tegenstelling
Toelichting
Slide 12 - Sleepvraag
Zet de juiste zinnen met signaalwoorden bij de juiste verbanden
Opsommend verband
Tegenstellend verband
Toelichtend verband
Chronologisch verband (tijdsvolgorde)
Oorzakelijk verband
Voor het feest kopen we behalve chips, ook nog chocolade, en nootjes ook nog eiersalade en toastjes
Als gevolg van de storm waren diverse wegen geblokkeerd
We wilden Netflix kijken. Zo hadden we de keuze uit Lucifer, the Blacklist of Emily in Paris
Nadat we de afwas hebben gedaan, kunnen we eindelijk een potje kaarten
Het lawaai bij de buren was zo hard waardoor ik me niet meer kon concentreren.
Ik moet op tijd opstaan, echter ik druk maar steeds die snooz-knop in.
Het was aardedonker, doordat de stroom was uitgevallen
Ten slotte eindigden we de vakantie met een dagje strand.
Slide 13 - Sleepvraag
'Bijna alle scholieren hebben een smartphone. De verbruikskosten daarvan waren 15 euro per maand. Als gevolg van de coronacrisis is dit bedrag toegenomen.' In dit stukje tekst is een ... signaalwoord te vinden.
A
Opsommend
B
Redengevend
C
Oorzakelijk
D
Concluderend
Slide 14 - Quizvraag
'Samen bepalen mijn vriend en ik wat we elke avond gaan eten. Ik heb echter wel mijn voorkeur. Dit zorgt wel eens voor flinke discussies.' In dit stukje tekst is een ... signaalwoord te vinden.
A
Tegenstellend
B
Redengevend
C
Oorzakelijk
D
Concluderend
Slide 15 - Quizvraag
'Ik lig nu met buikpijn op de bank, omdat ik net tien pannenkoeken heb gegeten.' In dit stukje tekst is een ... signaalwoord te vinden.
A
Tegenstellend
B
Redengevend
C
Oorzakelijk
D
Concluderend
Slide 16 - Quizvraag
'Jonnie is dol op peulvruchten, zoals bonen, erwten, linzen en kapucijners.' In dit stukje tekst is een ... signaalwoord te vinden.
A
Tegenstellend
B
Redengevend
C
Toelichtend
D
Concluderend
Slide 17 - Quizvraag
'Eerst maakt Sam zijn huiswerk, daarna gaat hij sporten.' In dit stukje tekst is een ... signaalwoord te vinden.
A
Tegenstellend
B
Redengevend
C
Toelichtend
D
Chronologisch
Slide 18 - Quizvraag
Kernzin, hoofd- en bijzaken
Hoofdzaken:
belangrijkste zaken in een tekst
vind je op voorkeursplaatsen (inleiding/slot)
Staat vaak in kernzin van een alinea (1e, 2e of laatste zin)
Slide 19 - Tekstslide
De hoofdzaak van een alinea staat vaak
A
in de eerste of laatste zin
B
in een voorbeeld
C
in het midden van de alinea
D
in een uitleg
Slide 20 - Quizvraag
Wat zijn meestal bijzaken in een tekst?
A
kernzinnen
B
signaalwoorden
C
voorbeelden
D
de conclusie
Slide 21 - Quizvraag
De hoofdzaak van een alinea staat vaak in de kernzin van de alinea.
A
juist
B
onjuist
Slide 22 - Quizvraag
Tekstdoelen
- informeren
- activeren
- overtuigen
- amuseren
Slide 23 - Tekstslide
Het tekstdoel waarbij je de lezer wilt overhalen om iets te gaan doen, noemen we
A
overtuigen
B
informeren
C
activeren
D
amuseren
Slide 24 - Quizvraag
In een tekst waar argumenten staan, is het doel
A
informeren
B
activeren
C
overtuigen
D
amuseren
Slide 25 - Quizvraag
In een tekst waar de schrijver de lezer iets wil uitleggen of wil leren, is het tekstdoel
A
informeren
B
activeren
C
overtuigen
D
amuseren
Slide 26 - Quizvraag
Klaar! En nu?
Ga leren voor de toets (tip: maak een overzicht van de tekstverbanden en signaalwoorden)