Thema 1 sport

Thema 1 sport
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 3

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Thema 1 sport

Slide 1 - Tekstslide

Belangrijke woorden
Wat weet je nog?

Slide 2 - Tekstslide

Een serie wedstrijden waarin wordt gestreden om het kampioenschap heet..
A
De competitie
B
De conditie
C
De finale
D
De tactiek

Slide 3 - Quizvraag

Tactiek is.....
A
Het gevoel dat iets anders loopt dan je verwacht.
B
Je inspannen om iets voor elkaar te krijgen.
C
Een trucje.
D
De manier waarop je een doel wilt bereiken.

Slide 4 - Quizvraag

Iets lange tijd lichamelijk en/of geestelijk kunnen volhouden heet..
A
Mentaal
B
Fysiek
C
Het uithoudingsvermogen
D
Presteren

Slide 5 - Quizvraag

Het klassement is...
A
De stand van een wedstrijd.
B
De sportkleding die bij een bepaalde sportclub hoort.
C
Een lijst van spelers/teams waarin de beste bovenaan en de slechtste onderaan staat.
D
Een serie wedstrijden waarin wordt gestreden om het kampioenschap.

Slide 6 - Quizvraag

Spelling&grammatica
Interpunctie
Woordsoorten

Slide 7 - Tekstslide

Wanneer gebruik je hoofdletters?

Slide 8 - Woordweb

Welke zin is goed?
A
Wij krijgen les over de tweede Wereldoorlog.
B
Wij krijgen les over de Tweede Wereldoorlog.
C
wij krijgen les over De Tweede Wereldoorlog.
D
Wij krijgen les over de tweede wereldoorlog.

Slide 9 - Quizvraag

Welk woord krijgt geen hoofdletter midden in een zin?
A
de lente
B
fransman
C
sinterklaas
D
valentijnsdag

Slide 10 - Quizvraag

Zet op de juiste plek hoofdletters:
"Ken jij mevrouw van der laar?"
A
mevrouw Van der Laar
B
Mevrouw van der Laar
C
mevrouw Van Der Laar
D
Mevrouw Van Der Laar

Slide 11 - Quizvraag

Woordsoorten
Lidwoord
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
Werkwoord
Voorzetsel

Slide 12 - Tekstslide

De, het en een noemen we:

Slide 13 - Open vraag

Als ik ga tennissen neem ik altijd mijn sporttas mee.
Wat is het zelfstandig naamwoord in deze zin?

Slide 14 - Open vraag

Het zelfstandig naamwoord
Mensen, dieren of dingen. Je kunt er altijd een lidwoord voor zetten, ook al staat die niet altijd in de zin. 

Slide 15 - Tekstslide

Wat is het bijvoeglijk naamwoord in deze zin:
Jan heeft een dure jas gekocht.
A
Jan
B
heeft gekocht
C
dure
D
jas

Slide 16 - Quizvraag

Het bijvoeglijk naamwoord
Zegt iets over het zelfstandig naamwoord. 
De jas kan duur zijn, maar ook mooi of lelijk, rood, blauw, lang, kort enzovoorts. 

Slide 17 - Tekstslide

Werkwoorden die met sporten te maken hebben..

Slide 18 - Woordweb

Het werkwoord
Wat iets of iemand aan het doen is. Het zegt dus iets over wat er gebeurt. 

Ik voetbal ieder weekend. 
Wij eten op vrijdag altijd friet.

Slide 19 - Tekstslide

Het voorzetsel
Een kort woordje in een zin, wat vaak een plaats aangeeft of iets zegt over de tijd.



Slide 20 - Tekstslide

Voorzetsels.. denk aan 'de kast'

Slide 21 - Woordweb

Studiemeter
Maak 'spelling & grammatica' af in studiemeter. 
Dit moet vrijdag klaar zijn.

Slide 22 - Tekstslide

Lezen
De onderdelen van een tekst.
De indeling van een tekst.

Slide 23 - Tekstslide

De titel van een tekst...
A
Is om de tekst op te laten vallen.
B
Vertelt in het kort waar de tekst over gaat.
C
Vertelt iets over de inhoud van de alinea.
D
Alle antwoorden zijn goed.

Slide 24 - Quizvraag

Wie de tekst geschreven heeft of waar de tekst vandaan komt noemen we 'de.....'

Slide 25 - Open vraag

Een korte zin of een woord bij een afbeelding is 'een....'

Slide 26 - Open vraag

Inleiding
Middenstuk
Slot
Hier staat de belangrijkste informatie van een tekst.
Het einde van een tekst.
Vertelt kort waar de tekst over gaat.

Slide 27 - Sleepvraag

Studiemeter
Maak 'lezen' af in studiemeter.

Slide 28 - Tekstslide