Test preparation Unit 2

Welcome to today's English lesson

With Ms Frijns
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 31 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welcome to today's English lesson

With Ms Frijns

Slide 1 - Tekstslide

Take out your books and start reading, please 
timer
5:00

Slide 2 - Tekstslide

By the end of these lessons, you...
...are prepared for the test!

Slide 3 - Tekstslide

Rules
You choose to participate in an explanation. 


If you decide not to participate:
You are studying for the test in silence.
You cannot ask questions. 

Slide 4 - Tekstslide

Past simple: regular verbs

Slide 5 - Tekstslide

Past simple: gebruik
Je gebruikt de past simple wanneer iets in het verleden gebeurt is of als er een tijdsbepaling in de verleden tijd in staat. 


  • I worked at the supermarket last year
  • Benny played the guitar when he was younger.

Slide 6 - Tekstslide

Past simple: Vorm
  • I worked at the supermarket last year
  • Benny played the guitar when he was younger.

Regel: Bij de past simple zet je -ed achter het werkwoord om de zin in de verleden tijd te zetten. 

Slide 7 - Tekstslide

Past Simple: Exceptions
Click on the icon next to each sentence to see the exception. 

My rabbit died yesterday. 
You tried to bake a cake. 
Putin banned many things in Russia. 
We travelled to Amsterdam by train.
The soldiers fought in World War II. 
Wanneer een werkwoord eindigt op een "-e", zet je er alleen een '-d' achter. 
Wanneer een werkwoord eindigt op een "medeklinker + -y", vervang je "-y" voor "-ied". (try - tried, cry - cried, deny - denied)
Wanneer een werkwoord eindigt op een "korte klinker + medeklinker", verdubbel je de medeklinker en plak je er dan "-ed" achter. 
Wanneer een werkwoord meerdere lettergrepen heeft en eindigt in een '-L', verdubbel je de "-L" en zet je er dan '-ed" achter. 
Bij 'irregular verbs' (onregelmatige werkwoorden) vervoeg je het werkwoord altijd op een unieke manier naar de verleden tijd. 

Slide 8 - Tekstslide

Overview of the rules!


Past simple regular verbs:
  • Bij regelmatige werkwoorden in de past simple zet je -ed achter de stam. 
  • Uitzonderingen: Er zijn 4 uitzonderingen waarbij je niet zomaar '-ed' achter de stam kan plakken. 

Past simple irregular verbs:
  • Bij onregelmatige werkwoorden in de past simple vervoeg je elk werkwoord op een andere manier. 
  • Uitzondering: to be. Bij to be heb je 2 vormen in de verleden tijd: was/were.
Past simple = verleden tijd

Slide 9 - Tekstslide

Past Simple: Questions
They found a book.  
> Did they find a book?
She cleaned her room.
> Did she clean her room?
He was kind.
> Was he kind?

Regel: Geen vorm van to be? --> did + hele werkwoord.
               Wel vorm van to be? --> Herhaal dat werkwoord. 

Slide 10 - Tekstslide

Past Simple: Ontkenningen
They found a book.  
They did not find a book. 
She cleaned her room.
She didn't clean her room.
He was kind.
He wasn't kind.
Regel: Geen vorm van to be? --> did not/ didn't + hele werkwoord.
               Wel vorm van to be? --> vorm van to be + not/ n't

Slide 11 - Tekstslide

Let's Practise!
1. Tonya ___ through the city yesterday. (walk)
2. I ___ pasta last night. (cook)
3. ________ in herself? (Amy, believe)
4. My dad ___ the hotel's breakfast when we were in Spain. (not, enjoy)
5. Jake ___ early this morning. (wake up)

Slide 12 - Tekstslide

Past Continuous

Slide 13 - Tekstslide

The Past Continuous: gebruik
Adam was doing his homework. 

Wanneer gebruiken we de Past Continuous?
  • Wanneer iets in het verleden is gebeurt en een tijdje heeft geduurd OF nog bezig is. 

NL:   was/waren aan het….

    Slide 14 - Tekstslide

    The Past Continuous: vorm 
    Hoe ziet de Past Continuous eruit?
    Jonah was walking with his brother. 
    The dogs were sleeping on the couch. 

    was/ were + hele werkwoord + ing

    Slide 15 - Tekstslide

    The Past Continuous: questions 
    Hoe ziet de Past Continuous eruit in een vraagzin?
    Jonah was walking with his brother. 
    > Was Jonah walking with his brother?
    The dogs were sleeping on the couch. 
    > Were the dogs sleeping on the couch?

    Regel: Bij een vraagzin in de past continuous zetten we de vorm van 'to be' (was/ were) vooraan de zin. 

    Slide 16 - Tekstslide

    The Past Continuous: Ontkenningen 
    Hoe ziet de Past Continuous eruit in een ontkenning?
    Jonah was walking with his brother. 
    > Jonah was not walking with his brother. 
    The dogs were sleeping on the couch. 
    > The dogs weren't sleeping on the couch. 

    Regel: Bij een ontkennende zin in de past continuous zetten we not/ n't achter de vorm van 'to be' (was/ were).

    Slide 17 - Tekstslide

    Let's practise!
    1. Callie ____ when I called her. (sleep)
    2. The squirrels ____ through the park. (run)
    3. Bailey and Lola ____ a lot of followers on their Instagram account. (not, get)
    4. ________  a lot of money on clothes? (she, spend)
    5. Sammy ___ in the ocean. (not, swim)

    Slide 18 - Tekstslide

    Have to & Must

    Slide 19 - Tekstslide

    Have to vs Must: vorm
    Hoe ziet 'have to' eruit?
    I have to cook tonight. 
    have to + hele werkwoord

    Hoe ziet 'must' eruit?
    We must hang out sometime!
    must + hele werkwoord

    Slide 20 - Tekstslide

    Have to vs Must: vorm
    Hoe ziet 'have to' eruit?
    I have to cook tonight. 
    have to + hele werkwoord

    Hoe ziet 'must' eruit?
    We must hang out sometime!
    must + hele werkwoord

    Ik moet vanavond koken. 
    Wij moeten een keer afspreken.

    Slide 21 - Tekstslide

    Have to vs Must: vorm
    I have to cook tonight. 
    She has to be there 30 minutes early. 
                        

    We must hang out sometime!
    You must be tired after such a long day. 
                        


    Betekent allebei: Moeten

    Slide 22 - Tekstslide

    Have to vs Must: vorm
    I have to cook tonight. 
    She has to be there 30 minutes early. 
                        Verplicht vanuit iemand anders.                    

    We must hang out sometime!
    You must be tired after such a long day. 
                       Persoonlijke noodzaak of als het niet anders kan.                     


    Betekent allebei: Moeten

    Slide 23 - Tekstslide

    Do/ doesn't have to vs Mustn't
    You don't have to go to school on Sunday.
    Marley doesn't have to study a lot, he is great at English!
                        Niet hoeven

    You mustn't run on ice! You will fall. 
    People mustn't fight with each other
                       niet moeten, niet mogen


    Slide 24 - Tekstslide

    Let's Practise
    1. I ____ go back to Barcelone someday, it was so nice!
    2. Dereck ____ call his mother at least once a week, otherwise she will be angry.
    3. You ___ worry about the test, you will be fine.
    4. ______ Clair _______ pay the fine?
    5. Children ______ play with fireworks, it's dangerous. 

    Slide 25 - Tekstslide

    Place and Time

    Slide 26 - Tekstslide

    Place and Time
    Regel: In een Engelse zin staat altijd eerst de plaats en dan de tijd genoemd. 

    Voorbeelden: 
    Jo Biden was at the White House this morning
    Josie was in Japan until June
    I went to that bakery for the first time in years

    Slide 27 - Tekstslide

    Interrogative pronouns

    Slide 28 - Tekstslide

    Interrogative pronouns (vraagwoorden)

    Regel: Je gebruikt interrogative pronouns om een vraagzin mee te beginnen. 


    Slide 29 - Tekstslide

    Interrogative pronouns (vraagwoorden)

    Regel: Je gebruikt interrogative pronouns om een vraagzin mee te beginnen. 


    Slide 30 - Tekstslide

    Interrogative pronouns (vraagwoorden)

    Regel: Je gebruikt interrogative pronouns om een vraagzin mee te beginnen. 


    Als je weet waaruit je moet kiezen: which. 

    Slide 31 - Tekstslide