Nederlands - Thema 2 - Taalverzorging

Nederlands 
Thema 2 - Hoofdstuk 4: Taalverzorging



                                                                                               29 november 2022
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 1

In deze les zitten 11 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Nederlands 
Thema 2 - Hoofdstuk 4: Taalverzorging



                                                                                               29 november 2022

Slide 1 - Tekstslide

Opbouw van de les
- Bespreken van de doelen.

- Wat zijn werkwoorden?

- Maken opdrachten uit het werkboek.

- Samenvatting hoofdstuk.

Slide 3 - Tekstslide

Doelen van de les
- Ik weet wat werkwoorden zijn. 

- Ik kan werkwoorden herkennen in een zin of tekst. 

- Ik begrijp wat verleden tijd en tegenwoordige tijd is.

Slide 4 - Tekstslide

Schrijf een voorbeeld van een werkwoord op je wisbordje.

Slide 5 - Tekstslide

Wat zijn werkwoorden?
Een werkwoord is een speciaal woord in een zin. Het geeft aan wat iets of iemand doet, of wat er gebeurt. 

  • Ik luister naar de radio.
  • Hij zit op een stoel.
  • Wij drinken een drankje.

Slide 6 - Tekstslide

Bijzondere werkwoorden geven dit niet aan maar zijn toch werkwoorden, zoals de werkwoorden "worden", "zijn" en "hebben".

  • Wij worden rijk.
  • Ik ben ziek.
  • Hij heeft een gebroken been.

Slide 7 - Tekstslide

- Open je boek op bladzijde 114

- Maak opdracht 1 uit het werkboek, als je
klaar bent ga je verder met opdracht 2.
timer
5:00

Slide 8 - Tekstslide

Een werkwoord kan in de tegenwoordige tijd of in 
de verleden tijd staan.

Tegenwoordige tijd geeft aan wat iets of iemand 
nu doet of wat er nu gebeurt.

Verleden tijd geeft aan wat iets of iemand al heeft 
gedaan of wat er al is gebeurd.

Slide 9 - Tekstslide

- Maak individueel opdracht 3 en 
opdracht 4.


timer
5:00

Slide 10 - Tekstslide

Samenvatting
Wat is een werkwoord?
  • Een speciaal woord in een zin. Het geeft aan wat iets of iemand doet, of wat er gebeurt.

Wat is tegenwoordige tijd?
  • Geeft aan wat iets of iemand nu doet of wat er nu gebeurt.

Wat is verleden tijd?
  • Geeft aan wat iets of iemand al heeft gedaan of wat er al is gebeurd.

Slide 11 - Tekstslide