BK 7/12/2021 - Hoofdstuk 1/2 - 1.7/2.7 Grammatica

Welkom 
  • Telefoon op stil in de telefoontas of in je eigen tas.
  • Ga rustig zitten.
  • Pak je iPad en leg deze met het scherm naar beneden op tafel.
  • Zodra de les start luister je naar de docent en ben je stil.
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom 
  • Telefoon op stil in de telefoontas of in je eigen tas.
  • Ga rustig zitten.
  • Pak je iPad en leg deze met het scherm naar beneden op tafel.
  • Zodra de les start luister je naar de docent en ben je stil.

Slide 1 - Tekstslide

Programma              45 minuten
Welkom
Actualiteit
Quizizz 
Zinsontleding
Afsluiting

Lesdoel:  Ik kan aan het einde van de les zinsdelen benoemen.
2 minuten
10 minuten
10 minuten
10 minuten
3 minuten

Slide 2 - Tekstslide

1.7 Grammatica
Als je gaat ontleden, doe je dat in een vaste volgorde.
1 Onderstreep de persoonsvorm (pv).
2 Zet zinsdeelstrepen tussen de zinsdelen.
3 Benoem het werkwoordelijk gezegde (wg).
4 Benoem het onderwerp (o).
5 Benoem het lijdend voorwerp (lv).  
timer
10:00

Slide 3 - Tekstslide

2.7 Grammatica
Samengestelde zinnen.
Twee zinnen aan elkaar geplakt met een voegwoord.

Zoek de twee zinnen.
Ontleed ze als een enkelvoudige zin.
timer
10:00

Slide 4 - Tekstslide

2.7 Grammatica
Ik loop naar de auto en de kat geeft de hond een kopje.


Ik krijg van mijn moeder een cadeautje, maar mijn broertje krijgt een chocoladeletter.
timer
10:00

Slide 5 - Tekstslide

2.7 Grammatica 
PV: de zin in een andere tijd zetten.
        Staat de zin in de TT? --> in VT zetten.
        Staat de zin in de VT? --> in TT zetten.
- De persoonsvorm verandert. 
- De persoonsvorm is ALTIJD een werkwoord en daarom    onderdeel van het werkwoordelijk gezegde. 
OOK als hij alleen in de zin staat. 
timer
10:00

Slide 6 - Tekstslide

2.7 Grammatica 
O: Wie of wat doet het?

Heb je de pv gevonden? Maak een vraagzin:
Wie/wat + WG = O

VB: Jantje fietst naar huis
Wie fietst? Jantje fietst.
timer
10:00

Slide 7 - Tekstslide

2.7 Grammatica 
LV: Lijdend voorwerp kan je vinden door de vraag 
te stellen:
Begint NOOIT met een voorzetsel!
Wat (of wie) + WG + O = LV
VB: Ik geef mijn moeder een bos bloemen.

Wat + geef + ik? Wat geef ik? Een bos bloemen.
timer
10:00

Slide 8 - Tekstslide

2.7 Grammatica 
MV: Meewerkend voorwerp kan je vinden door de vraag 
te stellen: Geen LV? ook geen MV!

Aan wie of voor wie?
VB: Ik geef aan mijn moeder een bos bloemen.
Aan wie (of voor wie) + geef + ik?  Aan wie geef ik?  Aan mijn moeder
timer
10:00

Slide 9 - Tekstslide

2.7 Grammatica 
BWB: Alles wat overblijft. 
Begint vaak met een voorzetsel, hoeft niet. 

- Plaats, tijd, hoe laat, met wie, met wat, waarnaartoe, op welke manier, hoe lang, etc... 
Gisteren ben ik met mijn moeder vijfentwintig km naar huis gefietst.
timer
10:00

Slide 10 - Tekstslide

2.7 Grammatica 
PV: Andere tijd zetten
WG: PV hoort bij WG. Alle werkwoorden in de zin.
O: WIE het doet (Wie + WG = ?)
LV: WAT (vaak een voorwerp, soms een mens) Begint NOOIT met een voorzetsel.
MV: AAN WIE of VOOR WIE (vaak een persoon!)
BWB: Plaats, tijd, waar, waarheen, met wie, met wat, op welke manier.... etc. Alles wat overblijft. 
timer
10:00

Slide 11 - Tekstslide

Afsluiter:
Wat is een positieve eigenschap van jou?

Slide 12 - Open vraag