Bogerman Koudum 3 dec

1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 100 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Programma vandaag


  1. Grammatica - woordsoortbenoeming




  2. Pauze (15.00 - 15.10 uur)
  3. Zelfstandig werken / extra uitleg / extra opdracht
  4. Evaluatie








Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Voorzetsels
Staat vaak voor een znw.

... de kast
... het feest


 



Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord
Verwijst naar:
  • een persoon                                       
  • een groep personen                       
  • voorwerpen
  • onzichtbare zaken                              

Slide 6 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord

Slide 7 - Tekstslide

Wat zijn zelfstandig naamwoorden volgens het filmpje?
A
mensen, dieren, meubels
B
mensen, dieren, planten
C
mensen, de zon en dieren
D
mensen, dieren, dingen, natuurverschijnselen

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het zelfstandig naamwoord in de zin: "Ik vind het erg leuk om op wintersport te gaan."
A
ik
B
erg
C
leuk
D
wintersport

Slide 9 - Quizvraag

tussen, op, naast, onder, bij, van.

Dit zijn:
A
lidwoorden
B
voorzetsels
C
telwoorden
D
bijvoeglijke naamwoorden

Slide 10 - Quizvraag

De mooie kaart wordt geschreven.
mooie =
A
ww
B
lw
C
znw
D
bnw

Slide 11 - Quizvraag

De fietsen staan op het schoolplein.
fietsen =
A
znw
B
bnw
C
ww
D
vz

Slide 12 - Quizvraag

Wat zijn de voorzetsels in deze zin?
Hij gaat op de fiets naar zijn werk.
A
hij - naar
B
zijn - de
C
op - naar
D
hij - op

Slide 13 - Quizvraag

Persoonlijk voornaamwoord
A
hij
B
die
C
welke
D
hem

Slide 14 - Quizvraag

Marleen is haar sleutels kwijt.
Marleen =
A
bnw
B
znw
C
lw
D
ww

Slide 15 - Quizvraag

Opa stapt in een oude auto.
bnw =?
A
auto
B
opa
C
oude
D
een

Slide 16 - Quizvraag

Heiko maakt van zijn afval een vliegtuigje.
znw =
A
vliegtuigje
B
Heiko
C
een
D
afval

Slide 17 - Quizvraag

Ik verwacht niet dat hij komt.

ik - ...
A
persoonlijk voornaamwoord.
B
bezittelijk voornaamwoord
C
aanwijzend voornaamwoord

Slide 18 - Quizvraag

Welk onderdeel vind jij nog lastig?
A
geen enkel onderdeel
B
zelfstandig naamwoorden
C
bijvoeglijk naamwoorden
D
persoonlijk voornaamwoord

Slide 19 - Quizvraag

Evaluatie

Hoe ging de les vandaag?

Vragen?



Slide 20 - Tekstslide