Verdienen en uitgeven H3

Verdienen en uitgeven H3
BBP (aanbodkant)
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Verdienen en uitgeven H3
BBP (aanbodkant)

Slide 1 - Tekstslide

Planning
Oefenen hoofdstuk 2
Uitleg H3
Opgave maken H3
Huiswerk check

Slide 2 - Tekstslide

Oefenen H2
Ken je de formules al?
Maken opgave 2.13, over 7 minuten bespreken
Klaar? Ga verder met de andere opgaven
timer
7:00

Slide 3 - Tekstslide

BBP

Slide 4 - Tekstslide

Bruto Binnenlands Product (BBP)
De hoogte van het BBP wordt bepaald door 2 factoren:
1- de productiecapaciteit (= aanbodzijde = structuur) 
2- de bestedingen (= vraagzijde = conjunctuur) 




Slide 5 - Tekstslide

Bruto Binnenlands Product (BBP)

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Productiecapaciteit (structuur)
De grootte van de productiecapaciteit (structuur)
wordt bepaald door de kwantiteit (omvang)
en de kwaliteit van de productiefactoren (KANO):
  1. Kapitaal
  2. Arbeid
  3. Natuur
  4. Ondernemerschap



Slide 8 - Tekstslide

3.2    Productiefactoren

1. De productiefactor Arbeid

De omvang (kwantiteit) van de productiefactor Arbeid wordt bepaald door:
  1. de omvang van de bevolking (zoals geboortes, immigratie en emigratie)
  2. de samenstelling van de bevolking (zoals vergrijzing)

  3. de wetgeving (zoals leerplichtleeftijd en pensioenleeftijd)



De arbeidsproductiviteit (kwaliteit) wordt bepaald door:
  1. de mate van scholing
  2. de efficiëntie (doelmatigheid) van de organisatie
  3. de mate van mechanisering, automatisering en digitalisering
  4. maatschappelijke factoren ( zoals de arbeidsmentaliteit, rechtstaat, corruptie)


indexcijferloonkostenperproduct=indexcijferarbeidsproductiviteitindexcijferloonkostenperwerknemer×100

Slide 9 - Tekstslide

Fietsenproducten Batavia produceert maandelijks 450 herenfietsen en verkoopt deze voor 600 euro per fiets. in de fabriek werken 30 mensen. De loonkosten bedragen 108.000 euro. De totale productiekosten per fiets zijn 400 euro. Wat is de arbeidsproductiviteit?
A
15
B
2
C
3600
D
240

Slide 10 - Quizvraag

Fietsenproducten Batavia produceert maandelijks 450 herenfietsen en verkoopt deze voor 600 euro per fiets. in de fabriek werken 30 mensen. De loonkosten bedragen 108.000 euro. De totale productiekosten per fiets zijn 400 euro. Wat zijn de loonkosten per werknemer
A
15
B
2
C
3600
D
240

Slide 11 - Quizvraag

Fietsenproducten Batavia produceert maandelijks 450 herenfietsen en verkoopt deze voor 600 euro per fiets. in de fabriek werken 30 mensen. De loonkosten bedragen 108.000 euro. De totale productiekosten per fiets zijn 400 euro. Een jaar later stijgen de loonkosten met 5% en stijgt de arbeidsproductiviteit met 8%, hoeveel herenfietsen maakt het bedrijf nu?
A
472
B
486
C
450
D
493

Slide 12 - Quizvraag

Fietsenproducten Batavia produceert maandelijks 450 herenfietsen en verkoopt deze voor 600 euro per fiets. in de fabriek werken 30 mensen. De loonkosten bedragen 108.000 euro. De totale productiekosten per fiets zijn 400 euro. Een jaar later stijgen de loonkosten met 5% en stijgt de arbeidsproductiviteit met 8%, wat zijn de nieuwe loonkosten per fiets?
A
233,33
B
113.400
C
255,55
D
126.000

Slide 13 - Quizvraag

Bereken de verandering van de loonkosten per product als de loonkosten per werknemer met 3% stijgen en de arbeidsproductiviteit met 2% daalt. Rond af op 2 decimalen
A
5%
B
4,9%
C
5,2%
D
5,1%

Slide 14 - Quizvraag

Een bedrijf heeft vier machines. Aan elke machine werken zes mensen. het bedrijf koopt een nieuwe machine die evenveel maakt als de oude machines. Aan de nieuwe machine werken slechts drie mensen, wat gebeurt er met de arbeidsproductiviteit?
A
Die daalt
B
Die stijgt
C
Die blijft gelijk

Slide 15 - Quizvraag

2. De productiefactor Kapitaal
Kapitaal:   - Vaste kapitaalgoederen (bijv. machines)
                  - Geldkapitaal 
Dit komt samen bij Investeren: met geleend geld worden kapitaalgoederen gekocht
Meer & betere kapitaalgoederen  -->  meer produceren.
Nieuwe & betere productie (processen) --> innovaties

Productinnovatie --> Verbetering van een smartphone
Procesinnovatie --> Online afspraak maken bij de dokter

Door mechanisatie en automatisering --> hogere ABP (ArBeidsProductiviteit) --> loonkosten per product dalen --> verkoopprijs daalt -->  betere concurrentiepositie


Slide 16 - Tekstslide

Noem een voorbeeld van proces en product innovatie

Slide 17 - Woordweb

3. De productiefactor Natuur
De omvang (kwantiteit) en kwaliteit van de productiefactor Natuur is moeilijker te beïnvloeden (Spanje: sinaasappels, Koeweit: olie)
- Natuur heeft het moeilijk door o.a. boskap, bestr.middelen,

overbevissing, CO2 uitstoot.

Slide 18 - Tekstslide

4. De productiefactor Ondernemerschap
De omvang (kwantiteit) en de kwaliteit van de productiefactor Ondernemerschap kun je beschouwen als een eigenschap van de mens die arbeid verricht, vaak maken we dan de volgende overwegingen: 

  1. zorgen voor een efficiënte organisatie
  2. maken van goede investeringskeuzes
  3. vergroten van de productiecapaciteit o.b.v.                                                                                    de productiefactor waar een tekort aan is
  4. de overheid kan ondernemerschap stimuleren
      door subsidies (zoals starters-, zelfstandigen-,
      MKB- en investeringsaftrek)

Slide 19 - Tekstslide

3.3 Inkomensongelijkheid en structuur
Ongelijkheid heeft voordelen:
mensen hebben een prikkel nodig om zich meer in te spannen of scholing te volgen -->
hogere beloning

Slide 20 - Tekstslide

Toenemende ongelijkheid heeft nadelen:
  • Minder economische groei door onderconsumptie (rijken sparen relatief veel)
  • Minder investeringen in menselijk kapitaal (studeren is te duur voor deel vd bevolking)
  • Meer schulden
  • Minder vertrouwen en minder cohesie
  • Meer sociale- en gezondheidsproblemen

Slide 21 - Tekstslide

Inkomensongelijkheid meten
Lorenzcurve

Slide 22 - Tekstslide

Hoeveel inkomen wordt er verdient door de minst verdienende 50% in land x?
A
10
B
20
C
30
D
40

Slide 23 - Quizvraag

Aan de slag
Iedereen, maken opgave 3.20 en 3.21
Over 10 minuten bespreken
Klaar? Ga verder met andere opgaven
timer
4:00

Slide 24 - Tekstslide

Wat vond je het moeilijkste vandaag en waarom?

Slide 25 - Open vraag