In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Verhoudingen en procenten
Slide 1 - Tekstslide
Verhoudingen en procenten. Verhoudingstabellen.
In een verhoudingstabel kun je de getallen die onder elkaar staan met hetzelfde getal vermenigvuldigen of door hetzelfde getal delen.
Slide 2 - Tekstslide
Sammy gaat Arubaanse ontbijtkoek maken volgens het recept hiernaast. Wat is de kleinste verhouding roomboter : suiker?
A
250:600
B
5:12
C
2,5:6
D
25:60
Slide 3 - Quizvraag
Slide 4 - Tekstslide
voor 4 personen heb je 600 gram nodig. Voor 9 personen heb je dus...... gram tomaten nodig.
A
1250 gram
B
1200 gram
C
1300 gram
D
1350 gram
Slide 5 - Quizvraag
De verhouding 5 : 15 hoort bij...
A
1:2
B
1:3
C
1:4
D
1:5
Slide 6 - Quizvraag
De verhouding 4 : 16 hoort bij...
A
1:2
B
1:3
C
1:4
D
1:5
Slide 7 - Quizvraag
Voor het verhuizen van de spullen huurt Kim een verhuiswagen. De verhuiswagen rijdt 100 km met 8 liter diesel.
Hoeveel km kan er met 10 liter gereden worden?
A
80
B
125
C
12,5
D
122,50
Slide 8 - Quizvraag
150 g kaas kost in de supermarkt € 1,80. Bij de kaasboer kost 125 g kaas € 1,45. Waar is de kaas het voordeligst?
A
supermarkt
B
kaasboer
Slide 9 - Quizvraag
Tekening in cm: 8 schaal= 1 : 250 Hoe groot in werkelijkheid in m?
Slide 10 - Open vraag
tekening in cm: 11 schaal= 1 : 400.000 Hoe groot is de afstand in km?
Slide 11 - Open vraag
Slide 12 - Tekstslide
Een deel uitrekenen
Je kunt uitrekenen welke hoeveelheid bij een percentage hoort. Je kunt dit doen door eerst uit te rekenen hoeveel 1% van het totaal is. Daarna vermenigvuldig je de uitkomst met het aantal procenten.
Om het overzichtelijk te houden kun je het beste gebruik maken van een verhoudingstabel....
€150
100%
1%
65%
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
Het totaal uitrekenen
Als je weet hoe groot een deel is en welk percentage daarbij hoort, kun je het totaal uitrekenen. Je kunt dit doen door eerst 1% uit te rekenen daarna vermenigvuldig je dit met 100.
31%
1%
100%
325,5
Slide 15 - Tekstslide
Het totaal uitrekenen
31%
1%
100%
325,5
10,5
1050
Slide 16 - Tekstslide
Een huis kostte 500.000 euro maar de prijs ging met 15% omhoog. Wat is de nieuwe prijs?
Slide 17 - Open vraag
Een man deed deze week boodschappen voor € 37,26. Dat is 8% minder dan vorige week. Hoeveel had hij vorige week aan boodschappen uitgegeven?
A
€ 35,-
B
€ 40,50
C
€ 44,40
D
€ 48,55
Slide 18 - Quizvraag
Uitwerking
Deze week 8 procent minder = 100-8=92 procent
Slide 19 - Tekstslide
Sleep de juiste waarde van 100% naar het juiste deel met bijbehorend percentage
100% =
deel en %
20% = 90
12,5% = 80
360 = 120%
405 = 75%
450
640
300
540
Slide 20 - Sleepvraag
Slide 21 - Tekstslide
In 2013 waren er 9450 meisjes die een exacte studie volgden. In 2014 waren er 9639 meisjes die een exacte studie volgden. Dat is een toename van ................ %
A
10 %
B
1,5 %
C
2 %
D
20 %
Slide 22 - Quizvraag
Slide 23 - Tekstslide
0mrekenen van breuken naar procenten
100% delen door het onderste getal van een breuk (de noemer) en vermenigvuldigen met het bovenste getal (de teller)
100% : 5 = 20%
20% x 2 = 40%
2/5 = 40%
Slide 24 - Tekstslide
2/5 is ______%?
A
10
B
20
C
25
D
40
Slide 25 - Quizvraag
3/8 = _______%?
Slide 26 - Open vraag
Omrekenen van procenten naar breuken
Een procent is zoveel honderdste deel
75% = 75/100
Dit kun je nog vereenvoudigen door de teller en de noemer allebei te delen door 25
75/100 = 3/4
Slide 27 - Tekstslide
Hoe schrijf je 75% als breuk?
A
75/1000
B
75/100
C
3/40
D
3/4
Slide 28 - Quizvraag
Omrekenen van decimalen naar procenten
0,01 = 1/100 = 1 % (een honderdste deel)
Vermenigvuldig het decimale getal met 100 om het percentage te krijgen.
0,65 = 65%
0,065 = 6,5%
0,0065 = 0,65%
6,5 = 650% want 100% = 1
6,5 x1 = 6,5 6,5 x 100% = 650%
Slide 29 - Tekstslide
Hoeveel procent is 0,225?
Slide 30 - Open vraag
Hoeveel procent is 0,005?
A
0,5%
B
2%
C
5%
D
20%
Slide 31 - Quizvraag
Hoeveel procent is 0,65?
A
6,5%
B
65%
C
0,65%
D
650%
Slide 32 - Quizvraag
Omrekenen van procenten naar decimalen
Procent (%) betekent ' van de honderd'
15% = 15/100 = 15 : 100 = 0,15
1,5% = 1,5/100 = 1,5 :100 = 0,015
150% = 150/100 = 150 : 100 = 1,5
1500% = 1500/100 = 1500 : 100 = 15
Slide 33 - Tekstslide
Hoe schrijf je 15% als decimaal?
A
0,15
B
1,5
C
0,015
D
15
Slide 34 - Quizvraag
Hoe schrijf je 5% als decimaal
A
0,5
B
0,05
C
0,50
D
0,005
Slide 35 - Quizvraag
Slide 36 - Open vraag
Slide 37 - Tekstslide
Een nieuwe racefiets kost 800 euro, maar voor topsporters gaat er 16% korting af, wat is het kortingsbedrag?
A
8 euro
B
64 euro
C
128 euro
D
256 euro
Slide 38 - Quizvraag
Een doeltje kost 50 euro. Vorige week was hij 10% duurder. Wat was de prijs vorige week?
A
€ 60,-
B
€ 45,-
C
€ 5,-
D
€ 55,-
Slide 39 - Quizvraag
Slide 40 - Tekstslide
Slide 41 - Tekstslide
80% is
A
4/5
B
7/10
C
2/3
D
3/4
Slide 42 - Quizvraag
De fruitsalade bevat 69g mango. Hoeveel gram fruit zit er in totaal in de verpakking?