19-02-2024

19-02-2024
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansBeroepsopleiding

In deze les zitten 27 slides, met tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

19-02-2024

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Qué vamos a hacer hoy
Mirar Deberes:
  • Goed kijken de slides 21, 22, 23,24, 25 (6, 8, 9, 10, 11, 12,13)
  • Slide 20 ( 5): "¿ Qué están haciendo estas personas?"
  • TB.:
 p.82, oef. 12: Una pausa en el camino: Beantwoord de vraag: 
¿ Qué están haciendo estas personas?
  • p.83,oef. 13 a, b, c : lezen en de woorden en uitdrukkingen over het weer leren.
  • WB.:
p. 84, 12a/b
 p.87: oef.21, 22, 23, 24,
p. 88, oef. 25

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

TB.:
 p.82, oef. 12: Una pausa en el camino: Beantwoord de vraag:
¿ Qué están haciendo estas personas?
TB.:
 p.82, oef. 10a/b: ¿ A qué fotos del camino se refieren?
58

Slide 6 - Tekstslide

Ejemplos
1. Ik ben aan het luisteren.
2. Ben jij aan het werken?                  
3. Hij is aan het voetballen.
1. Wij zijn aan het eten.
2. Wat zijn jullie aan het doen?
3. Zij zijn aan het praten. 
Estoy escuchando.
Está jugando al fútbol.
Están hablando.
¿Estás trabajando?
Estamos comiendo.
¿Qué estáis haciendo?

Slide 7 - Tekstslide

WB:
p.87, 
ej. 21, 24

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Stencil: Indica qué están haciendo estas personas.

Slide 10 - Tekstslide

Wederkerende werkwoorden in de Gerundio 
(p. 125)
Bij de Gerundio kunnen de voornaamwoorden zowel vóór  estar staan. 
  • Me estoy duchando.
Maar ze mogen ook direct achter de Gerundio staan. Om de klemtoon te handhaven krijgt de Gerundio dan wel een accent.
  • Estoy duchándome.

Slide 11 - Tekstslide

Even alles op een rij.
Tot nu toe heb je verschillende constructies geleerd:
  • Wat je gaat doen.
  • Wat je moet doen. 
  • Wat je hebt gedaan.
  • Wat je aan het doen bent. 
ir + a + infinitief
tener + que + infinitief
estar + -ando/-iendo
haber + stam + -ado/-ido

Slide 12 - Tekstslide

Dat ziet er dan zo uit:

  • Mañana voy a estudiar.
  • Esta tarde tengo que estudiar. 
  • Ya he estudiado.
  • En este momento estoy estudiando.


  • Morgen ga ik studeren.
  • Vanmiddag moet ik studeren.
  • Ik heb al gestudeerd.
  • Op dit moment ben ik aan het studeren. 

Slide 13 - Tekstslide

Met een wederkerend werkwoord ziet er dan zo uit: DUCHARSE
  • Ahora me voy a duchar.
  • Ahora me tengo que duchar. 
  • Ya me he duchado.
  • En este momento me estoy duchando.


  • Ik ga me nu douchen.
  • Ik moet me nu douchen. 

  • Ik heb me al gedoucht.
  • Op dit moment ben ik me aan het douchen. 

Slide 14 - Tekstslide

Of zo:
Bij de infinitief of Gerundio

  • Ahora voy a ducharme.
  • Ahora tengo que ducharme. 
  • En este momento estoy duchándome.

Maar:
  • Ya me he duchado.



  • Ik ga me nu douchen.
  • Ik moet me nu douchen. 

  • Op dit moment ben ik me aan het douchen.

Maar:
  • Ik heb me al gedoucht.

Slide 15 - Tekstslide

WB:
 p.87: oef.22, 
p. 88, oef. 25

Slide 16 - Tekstslide

Werkboek oef. 22 p.87
Beantwoord de vragen en let daarbij op de plaats van het persoonlijk voornaamwoord bij de Perfect en de Gerundio.
1. María, ¿has hecho ya las maletas? ( Heb je de koffers al gemaakt/ ingepakt?)
    - Sí, ya las he hecho. ( Ja, ik heb ze al gemaakt/ ingepakt)
    - En este momento las estoy haciendo. (Vóór estar)  ( Ik ben ze nu aan het maken/  inpakken)
    - En este momento estoy  haciéndolas. (Achter gerundio) ( ik ben ze nu aan het maken/ inpakken)
                    

Slide 17 - Tekstslide

TB: p.83,ej.13 a/b/c
¿Qué tiempo hace?

Voor het weer gebruik je de werkwoorden:
  • hacer
  • hay
  • estar 
  • llover (ue) / lloviznar 
  • nevar (ie)

Slide 18 - Tekstslide

Wat voor weer is het vandaag?

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Video

Slide 21 - Video

Bekijk La canción del tiempo tot 1.24 m. en  maak onderstaande zinnen af.

Hace ________________.
Hace ________________.
Hace ________________.
Hace ________________.
Hace ________________.
Está ________________.
No está ________________.
Está lloviendo.
Está nevando. 

.


De zon schijnt.
Het is warm.
Het is koud.
Het is fris.
Het waait.
Het is onbewolkt.
Het is niet bewolkt.
Het is aan het regenen.
Het is aan het ________________.

hace sol
hace calor
hace frío
hace fresco
hace viento
está despejado
no está nublado
está lloviendo
está nevando
(está feo)
(está bonito)
¿Qué tiempo hace?

Slide 22 - Tekstslide

WB:
p. 84, ej.12a/b
p. 87, ej.23
Ga naar de volgende slide en bespreek met elkaar wat voor weer het is in …?
¿Qué tiempo hace en Madrid?
En Madrid hace unos 17 grados, hace sol y está un poco nublado.
¿Qué tiempo hace hoy en Holanda?

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Panamericana
En Perú con Pilar
Leer

Slide 25 - Tekstslide

Deberes
  • TB: 
p.84, 16 c
Tarea final: Para entregar: 
Invita a un grupo de amigos a hacer juntos un viaje  a un lugar en España.(cuándo,  adónde, medio de transporte, cuántos días, qué vais a visitar,qué tiempo hace, qué ropa hay que llevar, cuándo volvéis, cuánto va a costar)
  • WB:
p. 86, ej.20
p.88, ej. 26
p. 89, 90 : Reglas y Sistemas
p. 91 : test
  • Stencil ( slide 4)
  • Stencil met werkwoorden( ir a + infinitief)

Slide 26 - Tekstslide

Adiós

Slide 27 - Tekstslide