20-02-2024

20-02-2024
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansBeroepsopleiding

In deze les zitten 30 slides, met tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

20-02-2024

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Qué vamos a hacer hoy
Goed kijken de slides 21, 22, 23,24, 25 (9,12,13,14, 22,23)
Slide 20 (8): "¿ Qué están haciendo estas personas?"
TB.: p.82, oef. 12: Una pausa en el camino: Beantwoord de vraag: ¿ Qué están haciendo estas personas?
p.83,oef. 13 a, b, c : lezen en de woorden en uitdrukkingen over het weer leren.
WB.:p. 84, 12a/b
 p.87: oef.21, 22, 23, 24,
p. 88, oef. 25

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tekstboek p.81 ej.8
Lees de tekst en beantwoord de vragen.
1.  ¿ Se puede ir solo? 
2. ¿Cuántos kilómetros tiene el Camino Inca?
3. ¿Cuánto tiempo se necesita para hacerlo?
4. ¿Qué se puede hacer parar evitar el mal de las alturas?
5. ¿Cuáles son los mejores meses para hacer la ruta? 
6. ¿Se puede hacer el Camino Inca con niños? 



Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Adviezen geven
Je kunt in het Spaans adviezen geven met onderstaande constructies. Je gebruikt ze in combinatie met het hele werkwoord. 
  1. Se recomienda + hele werkwoord = Men beveelt aan om.../het is aan te bevelen om...
  2. Es mejor + hele werkwoord = Het is beter om ...
  3. Conviene + hele werkwoord = Het is raadzaam om ...
  4. (No) es necesario + hele werkwoord = Het is (niet) nodig om..

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Dar consejos ...

  • Se recomienda ...

  • Es mejor ...
  • (No) Conviene ...

  • (No) Es necesario ...
+ infinitivo

pasar unos días en Cusco.
llevar zapatos cómodos.
viajar en junio, julio o agosto.
hacer la ruta en cuatro días.
llevar niños a esta excursión.
llevar alimentos.  

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 8 - Video

Deze slide heeft geen instructies

TB.:
 p.82, oef. 12: Una pausa en el camino: Beantwoord de vraag:
¿ Qué están haciendo estas personas?
TB.:
 p.82, oef. 10a/b: ¿ A qué fotos del camino se refieren?
58

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ejemplos
1. Ik ben aan het luisteren.
2. Ben jij aan het werken?                  
3. Hij is aan het voetballen.
1. Wij zijn aan het eten.
2. Wat zijn jullie aan het doen?
3. Zij zijn aan het praten. 
Estoy escuchando.
Está jugando al fútbol.
Están hablando.
¿Estás trabajando?
Estamos comiendo.
¿Qué estáis haciendo?

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

¿Qué están haciendo?

jugar al tenis

leer un libro

hablar por el móvil

comer

dormir

estudiar


Slide 11 - Tekstslide

1.está comiendo

2. está durmieno

3. está estudiando

4.está leyendo un libro

5.está hablando por el móvil

6. está jugando al tenis

WB:
p.87, 
ej. 21, 24

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stencil: Indica qué están haciendo estas personas.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wederkerende werkwoorden in de Gerundio 
(p. 125)
Bij de Gerundio kunnen de voornaamwoorden zowel vóór  estar staan. 
  • Me estoy duchando.
Maar ze mogen ook direct achter de Gerundio staan. Om de klemtoon te handhaven krijgt de Gerundio dan wel een accent.
  • Estoy duchándome.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Even alles op een rij.
Tot nu toe heb je verschillende constructies geleerd:
  • Wat je gaat doen.
  • Wat je moet doen. 
  • Wat je hebt gedaan.
  • Wat je aan het doen bent. 
ir + a + infinitief
tener + que + infinitief
estar + -ando/-iendo
haber + stam + -ado/-ido

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Dat ziet er dan zo uit:

  • Mañana voy a estudiar.
  • Esta tarde tengo que estudiar. 
  • Ya he estudiado.
  • En este momento estoy estudiando.


  • Morgen ga ik studeren.
  • Vanmiddag moet ik studeren.
  • Ik heb al gestudeerd.
  • Op dit moment ben ik aan het studeren. 

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Met een wederkerend werkwoord ziet er dan zo uit: DUCHARSE
  • Ahora me voy a duchar.
  • Ahora me tengo que duchar. 
  • Ya me he duchado.
  • En este momento me estoy duchando.


  • Ik ga me nu douchen.
  • Ik moet me nu douchen. 

  • Ik heb me al gedoucht.
  • Op dit moment ben ik me aan het douchen. 

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Of zo:
Bij de infinitief of Gerundio

  • Ahora voy a ducharme.
  • Ahora tengo que ducharme. 
  • En este momento estoy duchándome.

Maar:
  • Ya me he duchado.



  • Ik ga me nu douchen.
  • Ik moet me nu douchen. 

  • Op dit moment ben ik me aan het douchen.

Maar:
  • Ik heb me al gedoucht.

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

WB:
 p.87: oef.21, 22, 24,
p. 88, oef. 25

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Werkboek  p.87,oef. 22
Beantwoord de vragen en let daarbij op de plaats van het persoonlijk voornaamwoord bij de Perfect en de Gerundio.
1. María, ¿has hecho ya las maletas? ( Heb je de koffers al gemaakt/ ingepakt?)
    - Sí, ya las he hecho. ( Ja, ik heb ze al gemaakt/ ingepakt)
    - En este momento las estoy haciendo. (Vóór estar)  ( Ik ben ze nu aan het maken/  inpakken)
    - En este momento estoy  haciéndolas. (Achter gerundio) ( ik ben ze nu aan het maken/ inpakken)
                    

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

TB: p.83,ej.13 a/b/c
¿Qué tiempo hace?

Voor het weer gebruik je de werkwoorden:
  • hacer
  • hay
  • estar 
  • llover (ue) / lloviznar 
  • nevar (ie)

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat voor weer is het vandaag?

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 23 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 24 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Bekijk La canción del tiempo tot 1.24 m. en  maak onderstaande zinnen af.

Hace ________________.
Hace ________________.
Hace ________________.
Hace ________________.
Hace ________________.
Está ________________.
No está ________________.
Está lloviendo.
Está nevando. 

.


De zon schijnt.
Het is warm.
Het is koud.
Het is fris.
Het waait.
Het is onbewolkt.
Het is niet bewolkt.
Het is aan het regenen.
Het is aan het ________________.

hace sol
hace calor
hace frío
hace fresco
hace viento
está despejado
no está nublado
está lloviendo
está nevando
(está feo)
(está bonito)
¿Qué tiempo hace?

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

WB:
p. 84, ej.12a/b
p. 87, ej.23
Ga naar de volgende slide en bespreek met elkaar wat voor weer het is in …?
¿Qué tiempo hace en Madrid?
En Madrid hace unos 17 grados, hace sol y está un poco nublado.
¿Qué tiempo hace hoy en Holanda?

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Panamericana
En Perú con Pilar
Leer

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Deberes
  • TB: 
p.84, 16 c
p.85,En Perú: Lezen en antwoord de vragen
  • WB:
p. 86, ej.20
p. 87, ej. 23
p.88, ej. 26, 27
p. 89, 90 : Reglas y Sistemas
p. 91 : test

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies