Verhaalanalyse week 22 Alies en Karen

Verhaalanalyse
1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 100 min

Onderdelen in deze les

Verhaalanalyse

Slide 1 - Tekstslide

Titel
Een titel geeft informatie over het verhaal. Het houdt verband met de gebeurtenissen, de hoofdpersoon, het thema en/of het motief.

Slide 2 - Tekstslide

Motto
Een motto in een verhaal of boek is een citaat, uitspraak of gedicht in het begin van het boek. Het staat geschreven vóór het eigenlijke verhaal begint.
Voorbeeld uit De Aanslag:
“Overal was het al dag, maar hier was het nacht, neen, meer dan nacht”
C. Plinius Cabsilius Secundus Epistulae, VI, 16

Slide 3 - Tekstslide

Historische tijd
Gebeurtenissen in een roman spelen zich meestal af in een bepaalde tijd. Bijvoorbeeld in de Gouden Eeuw, tijdens de Tweede Wereldoorlog, in 1980. Dit wordt de historische tijd genoemd.

Het is vrijwel altijd mogelijk de historische tijd vast te stellen, ook als die nergens vermeld wordt. Let op aanwijzingen, zoals het optreden van historische figuren, verwijzingen naar politieke gebeurtenissen, het al dan niet aanwezig zijn van bepaalde apparatuur.

Slide 4 - Tekstslide

Tijdsduur
  • Elk verhaal duurt een zekere hoeveelheid tijd.  Meestal is deze tijdsduur gemakkelijk te bepalen. Soms zitten er grote hiaten in, omdat er jaren worden overgeslagen.. 
  • Tijdversnellingen: dit is  een passage in een roman of verhaal waarin de gebeurtenissen beknopter worden verteld dan in de omringende passages. Dit gegeven wordt ook wel tijdverdichting genoemd.
  • Het omgekeerde is een tijdvertraging: een belangrijk onderdeel wordt uitvoeriger beschreven dan de gebeurtenissen ervoor en erna.
  • Ook kunnen er tijdsprongen voorkomen in een verhaal. Zonder samenvattende regels (versnelling) kunnen we toch ineens een paar jaar verder in de tijd zijn. 

Slide 5 - Tekstslide

Tijdsvolgorde
De schrijver kan ook met de tijdsvolgorde spelen,

Flashback : er wordt iets verteld dat eerder is gebeurd dan wat in de omringende passages staat

Flashforward is het omgekeerde van de flashback. De vooruitwijzing deelt iets mee dat later uitvoeriger aan de orde zal komen 
Beide 'afwijkingen' in de tijdsvolgorde doorbreken de chronologie van de gebeurtenissen. 

Als een verhaal chronologisch is verteld, is het in de juiste tijdsvolgorde verteld.

Slide 6 - Tekstslide

Tijd
Chronologisch
niet-chronologisch
fabel
sujet
flash-forward (vooruitwijzing)
flash-back
vertelde tijd (tijd die verstrijkt in boek)
verteltijd (aantal bladzijdes of uren lezen)
tijdverdichting (versnelling)
tijdvertraging
historische tijd

Slide 7 - Tekstslide

Het begin van een roman
  • ab ovo (vanaf het ei) > normale chronologische volgorde
  • in medias res (midden in de zaken) > midden in het verhaal beginnen en daarna pas de voorgeschiedenis vertellen
  • post rem (na de zaak) > het hele verhaal achteraf vertellen

Slide 8 - Tekstslide

Genre
Er zijn allerlei soorten verhalen. Al deze verhalen kun je verdelen in twee categorieën: 
realistische verhalen: wat in het verhaal gebeurt, kan in de werkelijkheid ook echt gebeuren.  
niet-realistische verhalen: wat in het verhaal gebeurt, kan niet in de werkelijkheid plaatsvinden. 
- Waargebeurd, fact-fiction, fiction
- Biografie en autobiografie
 
Verder kun je nog verschillende verhaalsoorten onderscheiden. Deze verhaalsoorten worden ook wel genres genoemd. 


Slide 9 - Tekstslide

Tijd en romangenres
  • historische roman > speelt zich af in het verleden (De zwarte met het witte hart - A. Japin)
  • toekomstroman > speelt zich af in de toekomst (Weerwater - R. Dorrestein)
  • zedenroman > zeden en gewoonten van bepaalde tijd en milieu staan centraal (Alleen maar nette mensen - R. Vuijsje)

Slide 10 - Tekstslide

Het verhaal begint als een sprookje.
A
Ab ovo
B
In medias res
C
Post rem

Slide 11 - Quizvraag

Een flashback onderbreekt de chronologie van een verhaal niet.
A
waar
B
onwaar

Slide 12 - Quizvraag

Plaats en ruimte
  • Plaats: tastbare, fysieke ruimtes waarbinnen de gebeurtenissen zich afspelen. (kamer, stad, weiland, tunnel, berg…)
  • Ruimte: weer- en sfeeraanduidingen (mist, regen, maanloze nacht, zon, dreigend, feestelijk …) > bezielde omgeving

Slide 13 - Tekstslide

Wat is hier GEEN voorbeeld van plaats in een verhaal?
A
Prehistorie
B
School
C
Stad
D
Italië

Slide 14 - Quizvraag

Soorten perspectief
  • De onzichtbare, alwetende verteller
  •  De auctoriale verteller
  •  Het personale perpectief:
  1. Vertellend en belevend ik 
  2. Betrouwbaar / onbetrouwbaar perspectief
  3. Stream of consciousness

Slide 15 - Tekstslide

Perspectief
 veel of weinig informatie?
  • veel > boven specifieke personages uitstijgende informatie 
  • weinig > beperkt tot wat een van de personages ziet


Slide 16 - Tekstslide

De onzichtbare, alwetende verteller

De lezer ‘bijgepraat’ door een anonieme verteller

  • niet zichtbaar in de tekst
  • neemt niet deel aan het verhaal
  • blijkt wel van alles te weten

Slide 17 - Tekstslide

Uit: Tessa de Loo, Isabelle (1989)
‘Men liet haar snel gaan, zo ontmoedigend en onaangenaam was het om met haar te spreken en haar aan te zien. Bezitten de vrouwen van Auvergne doorgaans een aardse, blozende schoonheid, deze getuige was van zo’n zeldzame lelijkheid dat zij met recht het zoveelste wonder der natuur genoemd mocht worden in deze aan natuurwonderen zo rijke streek. (…)
Zij lieten haar dus gaan en slaakten een zucht van verlichting toen de deur met een mannelijke klap achter haar dichtviel.’

Slide 18 - Tekstslide

De onzichtbare, alwetende verteller

De lezer ‘bijgepraat’ door een anonieme verteller

  • niet zichtbaar in de tekst
  • neemt niet deel aan het verhaal
  • blijkt wel van alles te weten

Slide 19 - Tekstslide

Auctoriale verteller
  • Ook ‘alwetend’, maar bovendien:
  • Zichtbaar in de tekst
  • Stelt zich vaak in de eerste persoon (ik/wij) aan de lezer voor
  • Spreekt de lezer rechtstreeks aan > samenspannen
  • Bedenker > touwtjes in handen 
  • Benadrukt het fictionele: het is maar verzonnen en ik, verteller, beheers die verzonnen wereld!

Slide 20 - Tekstslide

Uit: ‘Vaders en zonen’ (1862) van Toergenjew.
‘De bediende, aan wie alles, zowel de turkozen oorknop als zijn gepomadeerde haren van verschillende kleur en zijn beleefde gebaren, kortom alles iemand van de nieuwe, vervolmaakte generatie verried, keek toegeeflijk de weg af en gaf ten antwoord: ‘Nee meneer, niets te zien.’
(..)
Zijn meester zuchtte en ging op een bankje zitten. Wij willen de lezer met hem doen kennismaken terwijl hij daar met zijn beentjes onder zich zit en treurig rondkijkt. Hij heet Nikolaj Petrowitsj Kirsanow.’

Slide 21 - Tekstslide

Uit: De Avonden (1947) van Gerard Reve

‘Het was nog donker, toen in de vroege morgen van de tweeëntwintigste december 1946 in onze stad, op de eerste verdieping van het huis Schilderskade 66, de held van deze geschiedenis, Frits van Egters, ontwaakte.’

Slide 22 - Tekstslide

Personaal perspectief
De lezer kijkt niet verder dan de neus van het personage lang is.

Ook in de film kan dat. 
Bekijk het volgende fragment.

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Video

Er zit een kleine verandering in het perspectief. Waar is die verandering?

Slide 25 - Open vraag

Uit: De Donkere Kamer van Damokles (1958) van W.F. Hermans
‘Dorbeck lachte. Zijn witte tanden stonden zo recht en aaneengesloten, dat het leek of zijn gebit uit twee ononderbroken messen van ivoor bestond. Hij had zwart haar en langs zijn onderkaak lag een blauwe schaduw van baardstoppels, zijn wangen gloeiden roodachtig onder zijn jukbeenderen. Hij had een stem als een klok van brons.’

Slide 26 - Tekstslide

De zin: 'Hij dacht eraan dat hij liever in zijn bed zou blijven."
timer
0:15
A
ik-perspectief
B
wisselend perspectief
C
personaal perspectief

Slide 27 - Quizvraag

Onbetrouwbaar perspectief
De lezer twijfelt aan de juistheid van de waarnemingen van een personage. 
  • Heeft de hoofdpersoon het wel bij het rechte eind? 
  • Verbeeldt hij zich soms dingen? 
  • Is hij misschien gek?
Voorbeeld: Het diner van H. Koch > verteller Paul heeft een gedragsstoornis

Slide 28 - Tekstslide

Vertellend en belevend ik
  • Een personage kijkt vanuit een later tijdstip, als ouder en hopelijk wijzer mens terug op gebeurtenissen  uit zijn verleden.
  • Hij kan dus – in tweede instantie – nadenken over het gebeurde en daar commentaar op leveren (vertellend ik).
  • Een personage overkomt de dingen op dit moment en heeft geen idee hoe eea afloopt (belevend ik).

Slide 29 - Tekstslide

Uit: ‘De neef van Mata Hari’, in: ‘Het Vrome Volk van Maarten ’t Hart (1974)
‘Ik was tot niets in staat in die tijd; elke avond liep of fietste ik over het jaagpad langs de vliet in de richting van het Bommeer. Achteraf heb ik het gevoel dat dat de mooiste avonden in mijn leven zijn geweest; ik had iets om over te treuren en ik was toch niet ongelukkig want ik was verliefd.’
(..) Ik probeerde haar gezicht voor me te halen maar dat lukte me niet. Ik hoorde een vreemd geluid maar ik dacht dat het een vogel was en ik mijmerde verder over dat meisje waarop ik tot op de dag vandaag verliefd ben gebleven. Toen klonk een stem achter mij: ‘Wat doe je daar?’

Slide 30 - Tekstslide

"De wind zorgt voor onrust: het zand, de strandtent, mijn haar. Alles lijkt op zoek te zijn naar een uitweg. Net als ik."

Welk perspectief wordt hier gebruikt?
A
Ik perspectief - belevend
B
Ik-perspectief - vertellend
C
Personaal perspectief
D
Auctoriaal perspectief

Slide 31 - Quizvraag

Uit: 'Kees de jongen'  Theo Thijssen (1923)
‘Kees boog luisterend het hoofd. Hij zag, hoe de dames naar hem keken. “Wat heeft die jongen een gevoel,” dachten ze waarschijnlijk. Het spel hield op. De twee dames klapten zachtjes in hun handen. Een van hen zei iets. Een heer kwam met z’n viool onder z’n arm even bij het raam staan en keek naar Kees. Keek zeer duidelijk naar hem. Kees dacht erover plechtig z’n pet af te nemen, maar dorst nog niet. Toen begon het spel weer. (…) Als dit stuk straks uit was, dan zou misschien die ene vrouw vragen: “ Vin-je ’t zo mooi?”

Slide 32 - Tekstslide

Stream of consciousness
waarneming van de lezer valt samen met de grillige, spontane hersenactiviteiten van een roman- of verhaalfiguur. Personaal perspectief 2.0!

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Personages
hoofdpersonages
bijpersonages
meerdere karaktertrekken
weinig karaktertrekken
psychologische ontwikkeling
geen ontwikkeling
betrokken bij veel gebeurtenissen
tegenstander of helper van hoofdpersonage

Slide 35 - Tekstslide

Personages
Drie 'vormen':
  • hoofdpersonen
  • bijpersonen
  • figuranten/achtergrondfiguren

Slide 36 - Tekstslide

Hoe leer je een personage kennen?


  • Door wat/hoe personage doet, denkt, zegt en reageert
  • Door wat andere personages vertellen of denken over dit personage 

Slide 37 - Tekstslide

Personages
1. De held en de anti-held.
2. Gebruik kenmerken die eigenlijk ongeloofwaardig zijn.
3. Slechte eigenschappen 
4. Menselijke goedheden (vriendelijk, behulpzaam, gul....)
5. Doel (botst met die van de anti-held)
6. Archetypen (held, tegenstander, geliefde, mentor (=fee)
7. Hoeft niet menselijk te zijn.

Slide 38 - Tekstslide

De held
Een held is een hoofdpersoon in een verhaal. Hij of zij is iemand die zelf de loop van de gebeurtenissen bepaalt. Het is dus niet altijd een ‘superheld’, waar we vaak aan denken bij het woord ‘held’.

Slide 39 - Tekstslide

Anti-Held
Beetje sullige, sukkelige held
Bijv. onhandig, oenig type 
(niet: het tegenovergesteld van een held, want dat is de schurk) 

Slide 40 - Tekstslide

Figuranten

Figuranten komen enkel voorbij, worden enkel genoemd in het verhaal, maar spelen geen rol in het verhaal.
Ze hebben geen echte functie in het verhaal.

Voorbeeld: de taxichauffeur of de buren
.

Slide 41 - Tekstslide

Personages en romangenres
  • primair doel om personage(s) zo diepgaand mogelijk te beschrijven > psychologische roman
  • beschrijving maatschappelijk bepaalde groep personen > sociale roman
  • geestelijke rijping van personage centraal > ontwikkelingsroman

Slide 42 - Tekstslide

Personages
  • Flat character =  verandert niet, oppervlakkig
  • Round character = maakt een ontwikkeling door, leer je beter kennen
  • Type = vaststaand stereotype personage --> heks, schooljuf

Slide 43 - Tekstslide

Opbouw van een roman
  • wijze waarop boek is opgebouwd, kijk naar:
  • voorwerk: titel / ondertitel / opdracht / motto / proloog 
  • eigenlijke tekst: hoofdstukken / titels / delen
  • nawerk: epiloog 
  • verhaallijnen of verhaallagen die samenkomen of elkaar kruisen


Slide 44 - Tekstslide

Opdracht 1
Lees tekst 1 en tekst 2 van “Er is geen vorm waarin ik pas” (blz 234-235 NN)
-Geef een uitgebreide beschrijving van Tessel. 
-Waarom sluit de schrijver tekstfragment 1 af met de zin “En hoe stom je bent geweest.” ?

Slide 45 - Tekstslide

Opdracht 2
Lees tekst 3 van “ Er is geen vorm waarin ik pas” (blz 236, 237 NN)
-Wat voor personage is Tessel? Gebruik zoveel mogelijk de termen uit de VA-theorie en leg uit.
-Tot welk genre behoort “Er is geen vorm waarin ik pas”? Leg uit.
-Wat zijn motieven/is het thema in dit verhaal?

Slide 46 - Tekstslide

Opdracht 3
Lees tekst 3 van “ Er is geen vorm waarin ik pas” (blz 236, 237 NN)
-Is het verhaal ab ovo, in medias res, post rem geschreven?
-Waarom zal de docent Nederlands in Tessels hoofd Parcival heten?

-Is het verhaal wel of niet chronologisch verteld? Waaraan kun je dit zien? Waarom zal de schrijver hiervoor kiezen?

Slide 47 - Tekstslide