literaire theorie - § 117 - § 119

Literaire theorie - verhaalanalyse


Dautzenberg H 11
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 38 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Literaire theorie - verhaalanalyse


Dautzenberg H 11

Slide 1 - Tekstslide

Herhaling
§ 114 - § 116

Slide 2 - Tekstslide

Compositie/verhaalopbouw
Chronologie
  • fabel/sujet
  • chronologisch, niet-chronologisch
Het begin van een verhaal:
  • ab ovo  > normale chronologische volgorde
  • in media res  > midden in het verhaal beginnen 
  • post rem > het hele verhaal achteraf vertellen

Slide 3 - Tekstslide

Verhaalaspecten
personages
handelingen
tijdsduur
tijdsvolgorde
ruimte
historische tijd
perspectief

Slide 4 - Tekstslide

Handeling (§ 115)
  • Thema, onderwerp, idee
  • verhalen door elkaar
  • spanning
  • het slot

Slide 5 - Tekstslide

Romangenres
Boeken kun je indelen naar onderwerp:
  • oorlogsroman,
  • liefdesroman
  • misdaadroman
  • griezelroman
  • spionageroman etc.


Slide 6 - Tekstslide

Spanning
doet lezer verlangen verder te lezen en afloop te weten. Hoe wordt spanning gecreëerd?
  1. bepaalde gebeurtenissen  > het krijgen van een dreigbrief (van wie) of een moeilijke opdracht (gaat het lukken?)
  2. tijdsvolgorde in het boek (vooruitwijzingen)

Slide 7 - Tekstslide

Het slot
  • Gesloten einde: de zaak is opgelost, alles is nu in orde
  • Open einde: verhaal nog niet afgelopen > veroorzaakt nieuwe spanning - je blijft nog enige tijd bij het boek
  • Cirkelvormige structuur: het slot sluit aan bij het begin

Slide 8 - Tekstslide

Motieven (§ 116)
  • Motieven: steeds terugkerende elementen in een verhaal. 
  • Abstracte motieven > literair historische motieven, zoals onmacht, liefde, toeval, eenzaamheid, oorlog. 
  • Leidmotieven > terugkerende concrete zaken > symbolische betekenis: dobbelsteen (toeval) spiegel (zelfbeeld)
  • Klassieke motieven  > uit klassieke verhalen, bijv. oedipusmotief en assepoestermotief.

Slide 9 - Tekstslide

Personages

Slide 10 - Tekstslide

Personages
Drie 'vormen':
  • hoofdpersonen
  • bijpersonen
  • figuranten/achtergrondfiguren

Slide 11 - Tekstslide

Personages
hoofdpersonages
bijpersonages
meerdere karaktertrekken
weinig karaktertrekken
psychologische ontwikkeling
geen ontwikkeling
betrokken bij veel gebeurtenissen
tegenstander of helper van hoofdpersonage

Slide 12 - Tekstslide

Figuranten

Figuranten komen enkel voorbij, worden enkel genoemd in het verhaal, maar spelen geen rol in het verhaal.
Ze hebben geen echte functie in het verhaal.

Voorbeeld: de taxichauffeur of de buren
.

Slide 13 - Tekstslide

Hoe leer je een personage kennen?


  • Door wat/hoe personage doet, denkt, zegt en reageert
  • Door wat andere personages vertellen of denken over dit personage 

Slide 14 - Tekstslide

Personages
  • Flat character =  verandert niet, oppervlakkig
  • Round character = maakt een ontwikkeling door, leer je beter kennen
  • Type = vaststaand stereotype personage --> heks, schooljuf

Slide 15 - Tekstslide

Personages en romangenres
  • primair doel om personage(s) zo diepgaand mogelijk te beschrijven > psychologische roman
  • beschrijving maatschappelijk bepaalde groep personen > sociale roman
  • geestelijke rijping van personage centraal > ontwikkelingsroman

Slide 16 - Tekstslide

Tijd
Chronologisch
niet-chronologisch
fabel
sujet
flash-forward (vooruitwijzing)
flash-back
vertelde tijd (tijd die verstrijkt in boek)
verteltijd (aantal bladzijdes of uren lezen)
tijdverdichting (versnelling)
tijdvertraging
historische tijd

Slide 17 - Tekstslide

Historische tijd
Gebeurtenissen in een roman spelen zich meestal af in een bepaalde tijd. Bijvoorbeeld in de Gouden Eeuw, tijdens de Tweede Wereldoorlog, in 1980. Dit wordt de historische tijd genoemd.

Het is vrijwel altijd mogelijk de historische tijd vast te stellen, ook als die nergens vermeld wordt. Let op aanwijzingen, zoals het optreden van historische figuren, verwijzingen naar politieke gebeurtenissen, het al dan niet aanwezig zijn van bepaalde apparatuur.

Slide 18 - Tekstslide

Tijdsduur
  • Elk verhaal duurt een zekere hoeveelheid tijd.  Meestal is deze tijdsduur gemakkelijk te bepalen. Soms zitten er grote hiaten in, omdat er jaren worden overgeslagen.. 
  • Tijdversnellingen: dit is  een passage in een roman of verhaal waarin de gebeurtenissen beknopter worden verteld dan in de omringende passages. Dit gegeven wordt ook wel tijdverdichting genoemd.
  • Het omgekeerde is een tijdvertraging: een belangrijk onderdeel wordt uitvoeriger beschreven dan de gebeurtenissen ervoor en erna.
  • Ook kunnen er tijdsprongen voorkomen in een verhaal. Zonder samenvattende regels (versnelling) kunnen we toch ineens een paar jaar verder in de tijd zijn. 

Slide 19 - Tekstslide

Tijdsvolgorde
De schrijver kan ook met de tijdsvolgorde spelen,

Flashback : er wordt iets verteld dat eerder is gebeurd dan wat in de omringende passages staat

Flashforward is het omgekeerde van de flashback. De vooruitwijzing deelt iets mee dat later uitvoeriger aan de orde zal komen 
Beide 'afwijkingen' in de tijdsvolgorde doorbreken de chronologie van de gebeurtenissen. 

Als een verhaal chronologisch is verteld, is het in de juiste tijdsvolgorde verteld.

Slide 20 - Tekstslide

Het begin van een roman
  • ab ovo (vanaf het ei) > normale chronologische volgorde
  • in media res (midden in de zaken) > midden in het verhaal beginnen en daarna pas de voorgeschiedenis vertellen
  • post rem (na de zaak) > het hele verhaal achteraf vertellen

Slide 21 - Tekstslide

Tijd en romangenres
  • historische roman > speelt zich af in het verleden (De zwarte met het witte hart - A. Japin)
  • toekomstroman > speelt zich af in de toekomst (Weerwater - R. Dorrestein)
  • zedenroman > zeden en gewoonten van bepaalde tijd en milieu staan centraal (Alleen maar nette mensen - R. Vuijsje)

Slide 22 - Tekstslide

Plaats en ruimte
  • Plaats: tastbare, fysieke ruimtes waarbinnen de gebeurtenissen zich afspelen. (kamer, stad, weiland, tunnel, berg…)
  • Ruimte: weer- en sfeeraanduidingen (mist, regen, maanloze nacht, zon, dreigend, feestelijk …) > bezielde omgeving

Slide 23 - Tekstslide

Perspectief
 veel of weinig informatie?
  • veel > boven specifieke personages uitstijgende informatie 
  • weinig > beperkt tot wat een van de personages ziet


Slide 24 - Tekstslide

Soorten perspectief
  • De onzichtbare, alwetende verteller
  •  De auctoriale verteller
  •  Het personale perpectief:
  1. Vertellend en belevend ik 
  2. Betrouwbaar / onbetrouwbaar perspectief
  3. Stream of consciousness

Slide 25 - Tekstslide

De onzichtbare, alwetende verteller

De lezer ‘bijgepraat’ door een anonieme verteller

  • niet zichtbaar in de tekst
  • neemt niet deel aan het verhaal
  • blijkt wel van alles te weten

Slide 26 - Tekstslide

Uit: Tessa de Loo, Isabelle (1989)
‘Men liet haar snel gaan, zo ontmoedigend en onaangenaam was het om met haar te spreken en haar aan te zien. Bezitten de vrouwen van Auvergne doorgaans een aardse, blozende schoonheid, deze getuige was van zo’n zeldzame lelijkheid dat zij met recht het zoveelste wonder der natuur genoemd mocht worden in deze aan natuurwonderen zo rijke streek. (…)
Zij lieten haar dus gaan en slaakten een zucht van verlichting toen de deur met een mannelijke klap achter haar dichtviel.’

Slide 27 - Tekstslide

Auctoriale verteller
  • Ook ‘alwetend’, maar bovendien:
  • Zichtbaar in de tekst
  • Stelt zich vaak in de eerste persoon (ik/wij) aan de lezer voor
  • Spreekt de lezer rechtstreeks aan > samenspannen
  • Bedenker > touwtjes in handen 
  • Benadrukt het fictionele: het is maar verzonnen en ik, verteller, beheers die verzonnen wereld!

Slide 28 - Tekstslide

Uit: ‘Vaders en zonen’ (1862) van Toergenjew.
‘De bediende, aan wie alles, zowel de turkozen oorknop als zijn gepomadeerde haren van verschillende kleur en zijn beleefde gebaren, kortom alles iemand van de nieuwe, vervolmaakte generatie verried, keek toegeeflijk de weg af en gaf ten antwoord: ‘Nee meneer, niets te zien.’
(..)
Zijn meester zuchtte en ging op een bankje zitten. Wij willen de lezer met hem doen kennismaken terwijl hij daar met zijn beentjes onder zich zit en treurig rondkijkt. Hij heet Nikolaj Petrowitsj Kirsanow.’

Slide 29 - Tekstslide

Uit: De Avonden (1947) van Gerard Reve

‘Het was nog donker, toen in de vroege morgen van de tweeëntwintigste december 1946 in onze stad, op de eerste verdieping van het huis Schilderskade 66, de held van deze geschiedenis, Frits van Egters, ontwaakte.’

Slide 30 - Tekstslide

Personaal perspectief
De lezer kijkt niet verder dan de neus van het personage lang is.

Ook in de film kan dat. 
Bekijk het volgende fragment.

Slide 31 - Tekstslide

Uit: De Donkere Kamer van Damokles (1958) van W.F. Hermans
‘Dorbeck lachte. Zijn witte tanden stonden zo recht en aaneengesloten, dat het leek of zijn gebit uit twee ononderbroken messen van ivoor bestond. Hij had zwart haar en langs zijn onderkaak lag een blauwe schaduw van baardstoppels, zijn wangen gloeiden roodachtig onder zijn jukbeenderen. Hij had een stem als een klok van brons.’

Slide 32 - Tekstslide

Onbetrouwbaar perspectief
De lezer twijfelt aan de juistheid van de waarnemingen van een personage. 
  • Heeft de hoofdpersoon het wel bij het rechte eind? 
  • Verbeeldt hij zich soms dingen? 
  • Is hij misschien gek?
Voorbeeld: Het diner van H. Koch > verteller Paul heeft een gedragsstoornis

Slide 33 - Tekstslide

Vertellend en belevend ik
  • Een personage kijkt vanuit een later tijdstip, als ouder en hopelijk wijzer mens terug op gebeurtenissen (belevend ik) uit zijn verleden.
  • Hij kan dus – in tweede instantie – nadenken over het gebeurde en daar commentaar op leveren (vertellend ik).

Slide 34 - Tekstslide

Uit: ‘De neef van Mata Hari’, in: ‘Het Vrome Volk van Maarten ’t Hart (1974)
‘Ik was tot niets in staat in die tijd; elke avond liep of fietste ik over het jaagpad langs de vliet in de richting van het Bommeer. Achteraf heb ik het gevoel dat dat de mooiste avonden in mijn leven zijn geweest; ik had iets om over te treuren en ik was toch niet ongelukkig want ik was verliefd.’
(..) Ik probeerde haar gezicht voor me te halen maar dat lukte me niet. Ik hoorde een vreemd geluid maar ik dacht dat het een vogel was en ik mijmerde verder over dat meisje waarop ik tot op de dag vandaag verliefd ben gebleven. Toen klonk een stem achter mij: ‘Wat doe je daar?’

Slide 35 - Tekstslide

Stream of consciousness
Waarneming van de lezer vallen samen met de grillige, spontane hersenactiviteiten van een roman- of verhaalfiguur. Personaal perspectief 2.0!

Slide 36 - Tekstslide

Uit: 'Kees de jongen'  Theo Thijssen (1923)
‘Kees boog luisterend het hoofd. Hij zag, hoe de dames naar hem keken. “Wat heeft die jongen een gevoel,” dachten ze waarschijnlijk. Het spel hield op. De twee dames klapten zachtjes in hun handen. Een van hen zei iets. Een heer kwam met z’n viool onder z’n arm even bij het raam staan en keek naar Kees. Keek zeer duidelijk naar hem. Kees dacht erover plechtig z’n pet af te nemen, maar dorst nog niet. Toen begon het spel weer. (…) Als dit stuk straks uit was, dan zou misschien die ene vrouw vragen: “ Vin-je ’t zo mooi?”

Slide 37 - Tekstslide

Opbouw van een roman
  • wijze waarop boek is opgebouwd, kijk naar:
  • voorwerk: titel / ondertitel / opdracht / motto / proloog 
  • eigenlijke tekst: hoofdstukken / titels / delen
  • nawerk: epiloog 
  • verhaallijnen of verhaallagen die samenkomen of elkaar kruisen


Slide 38 - Tekstslide