Mening en argument 1 -

Leerdoelen deze week 
1. Ik weet wat meningen, argumenten, feitelijke en niet-feitelijke uitspraken zijn.

2. Ik kan meningen, argumenten, feitelijke en niet-feitelijke uitspraken herkennen.
3. Ik kan uitleggen waarom een uitspraak een mening, een argument, een feitelijke of niet-feitelijke uitspraak is
4. Ik kan beoordelen welke argumenten het sterkst zijn en uitleggen waarom)



1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 10 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Leerdoelen deze week 
1. Ik weet wat meningen, argumenten, feitelijke en niet-feitelijke uitspraken zijn.

2. Ik kan meningen, argumenten, feitelijke en niet-feitelijke uitspraken herkennen.
3. Ik kan uitleggen waarom een uitspraak een mening, een argument, een feitelijke of niet-feitelijke uitspraak is
4. Ik kan beoordelen welke argumenten het sterkst zijn en uitleggen waarom)



Slide 1 - Tekstslide

 Mening en argumenten
Je leert hoe je meningen en argumenten onderscheidt

Slide 2 - Tekstslide

Betoog: doel is de lezer overtuigen. 
Mening/standpunt/conclusie: hoe je ergens over denkt. 'Waar je staat' ten opzichte van een onderwerp.
Argumenten: ondersteunen standpunt.
- want, omdat, doordat (ofwel: redenen etc.)
Feitelijke uitspraak: je kunt vaststellen of die waar is of niet door uit te zoeken. 
Niet-feitelijke uitspraak: je kunt niet vaststellen of die waar of niet is. 

Slide 3 - Tekstslide

Ik vind het belangrijk om weinig vlees te eten, omdat ik het idee heb dat veeteelt slecht is voor het milieu.
A
standpunt - argument
B
argument - standpunt

Slide 4 - Quizvraag

Je moet snel die tickets kopen, de concerten van Ed Sheeran zijn namelijk altijd snel uitverkocht.
A
standpunt - argument
B
argument - standpunt

Slide 5 - Quizvraag

Stilzitten is ongezond, dus bij een blokuur zou iedereen tussendoor een rondje moeten lopen.
A
standpunt - argument
B
argument - standpunt

Slide 6 - Quizvraag

Het aantal calorieën in een Snickers is 321.

A
feitelijk
B
niet-feitelijk

Slide 7 - Quizvraag

Nederlands is niet zo moeilijk.
A
feitelijk
B
niet-feitelijk

Slide 8 - Quizvraag

Sporten is gezond.
A
feitelijk
B
niet-feitelijk

Slide 9 - Quizvraag

Stelling: 
Elke Nederlander moet vanaf 16 jaar jaarlijks minimaal één dag vrijwilligerswerk doen

1. Lees het argument van diegene naast je. 
2. Reageer op het argument.
3. Breng een nieuw argument in.
Je mag alleen schrijven en verder niet overleggen. 

Slide 10 - Tekstslide