4 Krachten in werktuigen uitwerkingen

4 Krachten in werktuigen
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 3

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

4 Krachten in werktuigen

Slide 1 - Tekstslide

Veel werktuigen worden gebruikt als een hefboom.
Wat speelt bij een hefboom een belangrijke rol?
A
de grootte van de beide krachten
B
de afsdtand tot het draaipunt
C
zowel de grootte van de krachten als de afstand tot het draaipunt
D
de grootte van het draaipunt

Slide 2 - Quizvraag

Met een hefboom kun je een zwaar voorwerp optillen. Wat kun je zeggen over het draaipunt?
A
Het draaipunt moet zo dicht mogelijk bij de handen van de gebruiker zijn.
B
Het draaipunt moet zo ver mogelijk van het op te tillen voorwerp vandaan zijn
C
Het draaipunt moet zo ver mogelijk van de handen van de gebruiker zijn.
D
Het draaipunt moet precies in het midden van de hefboom zitten.

Slide 3 - Quizvraag

Je kunt de krachten op een hefboom uitrekenen met de hefboomregel. Wat is waar over de werkarm en de werkkracht bij werktuigen?
A
de werkarm is klein en de werkkracht is klein.
B
De werkarm is klein en de werkkracht is groot.
C
de werkarm is groot en de werkkracht is klein.
D
de werkarm is groot en de werkkracht is groot.

Slide 4 - Quizvraag

55 Sommige werktuigen bestaan uit een dubbele hefboom. Wat is een voorbeeld van een dubbele hefboom?
A
een flesopener
B
een steekkar
C
een steeksleutel
D
een schaar

Slide 5 - Quizvraag

56 Streep door wat fout is.
Als je een hefboom gebruikt, zijn er twee krachten van belang. De kracht die je zelf op de hefboom uitoefent, noem je de last / werkkracht. De kracht die de hefboom op een ander voorwerp uitoefent, noem je de last / werkkracht. Je laat de werkkracht dicht bij / ver van het draaipunt aangrijpen. Het aangrijpingspunt van de last ligt juist dicht bij / ver van het draaipunt. Dat zorgt ervoor dat de werkkracht veel groter / kleiner dan de last kan zijn.

Slide 6 - Open vraag

57 Vul in:
a Bij een hefboom is de arm van een kracht de ......... tussen de kracht en het ........
van de hefboom.
b Bij werktuigen wordt er altijd voor gezorgd dat de werkarm ....... is en de lastarm ........
.
c Uit de hefboomregel volgt dan dat de werkkracht .......... is en de last .........
.

Slide 7 - Open vraag

58 Bij het gereedschap dat je in huis gebruikt, zijn hefbomen (zoals een steeksleutel) en dubbele hefbomen (zoals een nijptang).
a Noteer drie werktuigen die uit één hefboom bestaan.
b Noteer drie werktuigen die uit twee hefbomen bestaan.

Slide 8 - Open vraag


59 Een combinatietang bestaat uit twee hefbomen (figuur 13). De tang wordt gebruikt
om een draad door te knippen.
a Geef het draaipunt aan met een rode stip.
b Kleur de ene hefboom geel en de andere groen.
c Meet en noteer: – de lengte van arm 1 - de lengte van arm 2
d Vul in: De lastarm is ... × zo ......als de werkarm. De last is dus ...× zo .....als de werkkracht.

Slide 9 - Open vraag


60 Bekijk figuur 13 nog eens. Herman duwt bij de stippellijn links op de handvatten.
Hij duwt met een kracht van 50 N.
Hoe groot is de kracht die op de draad wordt uitgeoefend?

Slide 10 - Open vraag

61 Herman ziet dat de draad niet doormidden geknipt wordt. Daarvoor is de kracht te klein. De draad gaat pas doormidden als er een kracht van 600 N op wordt uitgeoefend. Met welke kracht moet Herman op de tang duwen?

Slide 11 - Open vraag

62 Rashid gebruikt een nijptang om ijzerdraad in elkaar te draaien en daarna af te knippen (figuur 14a). Hij duwt bij de stippellijn links op de handvatten.
a Vul in:
De werkarm is ..... cm.

De lastarm is ....... cm.

Slide 12 - Open vraag

62 Rashid gebruikt een nijptang om ijzerdraad in elkaar te draaien en daarna af te knippen (figuur 14a). Hij duwt bij de stippellijn links op de handvatten.
b Rashid heeft ook een nijptang met een kleinere bek (figuur 14b).
Wordt de kracht op het ijzerdraad met deze nijptang kleiner of juist groter
(als Rashid met dezelfde kracht knijpt)?

Slide 13 - Open vraag

*63 Als ze in de tuin werkt, gebruikt Wendy een snoeischaar en een takkenschaar
(figuur 15).
a Met de takkenschaar kan Wendy dikke takken gemakkelijker doorknippen dan met de snoeischaar.
Leg uit hoe dat komt.

Slide 14 - Open vraag

b Geef in beide tekeningen van figuur 15 het draaipunt aan.

Slide 15 - Open vraag

Bij de snoeischaar is de kracht op een tak ongeveer 4× zo groot als de spierkracht op de
handvatten.
Hoeveel keer vergroot de takkenschaar de spierkracht?

Slide 16 - Open vraag


In figuur 16 zie je een flesopener.
Bereken de kracht die op de dop van de fles wordt uitgeoefend.

Slide 17 - Open vraag

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

65 Bekijk de afbeelding van de hunebedbouwer in je handboek (afbeelding 21). De
hunebedbouwer heeft een massa van 90 kg. Om een zware steen te kantelen, moet hij
een kracht van 5000 N op de steen uitoefenen. Hij gaat bovenop de stok staan.
a Laat met een berekening zien dat de hunebedbouwer de steen niet gekanteld krijgt.

Slide 20 - Open vraag

Slide 21 - Tekstslide

b Wat zou de hunebedbouwer kunnen doen om de steen toch te kantelen?
Noem twee mogelijkheden.

Slide 22 - Open vraag


In figuur 17 zie je de stemsleutels van een elektrische gitaar en van een basgitaar.
a Welke gitaar heeft de grootste stemsleutels?

Slide 23 - Open vraag


In figuur 17 zie je de stemsleutels van een elektrische gitaar en van een basgitaar.
b Leg uit waarom de stemsleutels bij deze gitaar zo groot uitgevoerd zijn.

Slide 24 - Open vraag