3.7 Grammatica zinsdelen

Noem alle 9 koppelwerkwoorden
1 / 14
volgende
Slide 1: Woordweb
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Noem alle 9 koppelwerkwoorden

Slide 1 - Woordweb

Er staat altijd een HWW in de zin.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 2 - Quizvraag

Er kan maar 1 koppelwerkwoord OF 1 zelfstandig werkwoord in de zin staan.
A
nee, er kunnen meerdere koppelwerkwoorden of meerdere zelfstandige werkwoorden in de zin staan.
B
Nee, er kan 1 koppelwerkwoord EN 1 zelfstandig werkwoord in de zin staan.
C
Juist

Slide 3 - Quizvraag

Er kan maar 1 HWW in de zin staan.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 4 - Quizvraag

3.7

Grammatica zinsdelen

Slide 5 - Tekstslide

Een zin waarin een KWW het belangrijkste werkwoord is, heeft een naamwoordelijk gezegde 

Een zin waarin een ZWW het belangrijkste werkwoord is, heeft een werkwoordelijk gezegde 

Slide 6 - Tekstslide

Een werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden in de zin (ZWW + e.v.t. HWW)

Een naamwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden in de zin + een naamwoordelijk deel  
(KWW + e.v.t. HWW + naamwoordelijk deel)


Slide 7 - Tekstslide

Voorbeeld

Slide 8 - Tekstslide

Naamwoordelijk deel
Bij een zin met een koppelwerkwoord IS het onderwerp altijd iets. 
IETS = naamwoordelijk deel 

Je vindt het naamwoordelijk deel door je af te vragen: wat + alle werkwoorden + ow? 
Je geeft het aan met de afkorting NG

Slide 9 - Tekstslide

Voorbeeld

Slide 10 - Tekstslide

LET OP!
Een zin met een KWW kan NOOOOOOOOIT een lijdend voorwerp hebben! 
(daarvoor in de plaats heeft zo'n zin een naamwoordelijk deel)

Slide 11 - Tekstslide

Het nieuwe stappenplan
  1. Persoonsvorm
  2. | Zinsdeelstrepen |
  3. Werkwoordelijk / naamwoordelijk gezegde (WG of NG)
  4. Onderwerp (O)
  5. Lijdend voorwerp (LV) of naamwoordelijk deel (NG)

Slide 12 - Tekstslide

Samen oefenen (opdr. 1)

Slide 13 - Tekstslide

Huiswerk
Opdracht 1, 4, 7, 8, 10
(blz. 175)

Slide 14 - Tekstslide