Transplantaties en bloedtransfusies

Transplantaties en bloedtransfusies
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Transplantaties en bloedtransfusies

Slide 1 - Tekstslide

leerdoel van deze les:
  1. Je weet welke organen getransporteerd kunnen worden
  2. Je weet welke bloedgroepen er zijn
  3. Je kunt uitleggen tussen welke bloedgroepen een bloedtransfusie kan worden uitgevoerd

Slide 2 - Tekstslide

Herhalen leerdoel B6
Je kunt beschrijven hoe antistoffen bescherming bieden tegen infecties en op welke manieren immuniteit kan ontstaan.

Je kunt omschrijven hoe stoffen een allergische reactie kunnen veroorzaken.

Slide 3 - Tekstslide

Je ziet hier antigen P en antigen Q. Daarnaast zie je een antistof.

Op welk antigen past deze antistof?
A
Antigen P
B
Antigen Q

Slide 4 - Quizvraag

Antistof en Antigen. Wat is waar?
A
Antistoffen zitten aan de buitenkant van cellen
B
Een antistof past op een antigen.

Slide 5 - Quizvraag

Wat is een antigen?
A
ziekteverwekker
B
herkenningseiwit aan buitenkant cel
C
gen die cellen doodmaakt
D
gen die overal tegen is

Slide 6 - Quizvraag

Na een griep ben je beter geworden.
A
actieve natuurlijke immuniteit
B
actieve kunstmatige immuniteit
C
passieve natuurlijke immuniteit
D
passieve kunstmatige immuniteit

Slide 7 - Quizvraag

Een vaccin behoort tot
A
Kunstmatige actieve immuniteit
B
Natuurlijke actieve immuniteit
C
kunstmatige passieve immuniteit
D
Natuurlijke passieve immuniteit

Slide 8 - Quizvraag

Antigif krijgen is een voorbeeld van:
A
Kunstmatige, passieve immuniteit
B
Kunstmatige actieve immuniteit
C
Natuurlijke, passieve immuniteit
D
Natuurlijke actieve immuniteit

Slide 9 - Quizvraag

Hoe werkt immuniteit?

Slide 10 - Tekstslide

Transplantatie
  • Transplantatie: aangepast weefsel of orgaan vervangen door ander weefsel of orgaan.
  • Kan van de patiënt zelf of van donor
  • Afstotingsreactie: Afweer systeem herkent de eiwitten op donor orgaan als lichaamsvreemde stoffen.
  • Antistoffen worden aangemaakt.
  • Auto-immuunziekte: het afweersysteem herkent lichaamseigen eiwit niet meer.

Vitiligo
Dit is een auto immuunziekte. Het lichaam breekt zijn eigen pigment af.

Slide 11 - Tekstslide

Orgaantransplantaties
Organen van een ander krijgen:
  • Huid
  • Nier
  • Bot
  • Kraakbeen
  • Bloedvaten
  • Hoornvlies
  • Hart

Slide 12 - Tekstslide

Afstotingsreacties
  • Getransplanteerde orgaan is ‘lichaamsvreemd’.
  • Afweersysteem reageert hierop door het op te willen ruimen m.b.v. antistoffen.
  • Met medicijnen zijn deze afstotingsreacties af te remmen.
  • Xenontransplantatie = organen van een dier ontvangen (bv. varken)


Slide 13 - Tekstslide

Bloedtransfusie

Slide 14 - Tekstslide

Bloedtransfusie
Bij bijvoorbeeld een ongeluk kun je bloed van een ander ontvangen: bloedtransfusie

Ook hier is er kans op een afstotingsreactie. 

Een patiënt moet bij voorkeur bloed ontvangen van een donor met dezelfde bloedgroep.

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

Bloedgroepen
Ook rode bloedcellen hebben
Antigenen (bloedfactoren)

  • Bloedgroep B
  • Bloedgroep A
  • Bloedgroep AB
  • Bloedgroep 0

Slide 17 - Tekstslide

Bloedgroepen

Slide 18 - Tekstslide

Bloedgroep AB
Kan van alle bloedgroepen bloed ontvangen


GEEN DONOR

Slide 19 - Tekstslide

Bloedgroep 0
Kan geen bloed ontvangen met antigen B of antigen A

Donor aan:
  • Bloedgroep A
  • Bloedgroep B
  • Bloedgroep AB

Slide 20 - Tekstslide

Bloedgroepen en transfusies

Slide 21 - Tekstslide

Resusfactor (1)

Slide 22 - Tekstslide

Resusfactor (2)
  • 85% van mensen heeft antigeen op rode bloedcel zitten dat resusfactor heet (Rh+) = resuspositief.
  • Geen Resusfactor = Rh- (=resusnegatief)
  • Rh+ bloed bij iemand met Rh- bloed? Dan worden antistoffen gemaakt (=antiresus).
  • Eerste keer contact geen probleem omdat het maken van antiresus heel langzaam verloopt.
  • Wel probleem bij moeder met Rh- moeder die voor de tweede keer bevalt van Rh+ kind.


Slide 23 - Tekstslide

Resusfactor (3)
  • Moeder Rh- bij tweede kind mét antiresus
  • Kind Rh+
  • Probleem:
  • Moeder maakt héél langzaam antiresus (scheurtjes in placenta bloed kind in bloed moeder) bij 1e kind geen probleem. Maar bij 2e:
  • Antiresus komt in bloed van kind terecht
  • Rode bloedcellen gaan klonteren
  • Hersen en nierbeschadiging kind

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Link

Welke bloedgroep kan alle bloedgroepen ontvangen?
A
Bloedgroep A
B
Bloedgroep B
C
Bloedgroep AB
D
Bloedgroep O

Slide 26 - Quizvraag

Aan welke bloedgroep kan O geven
A
A
B
B
C
AB
D
Alle bloedgroepen

Slide 27 - Quizvraag

Iemand heeft bloedgroep AB.
Deze persoon kan donor zijn voor mensen met de bloedgroepen...
A
A
B
B
C
AB
D
0

Slide 28 - Quizvraag

Op het celmembraan van rode bloedcellen kunnen zich antigenen bevinden die bepalend zijn voor de bloedgroepen van het AB0-systeem. Wetenschappers zijn erin geslaagd deze antigenen te verwijderen. Bloedcellen zonder die antigenen wil men gebruiken voor bloedtransfusie.
Welke mensen zouden zulke rode bloedcellen kunnen ontvangen zonder dat er samenklontering plaatsvindt?
A
alleen mensen met bloedgroep 0
B
alleen mensen met de bloedgroepen 0 en AB
C
alleen mensen met de bloedgroepen A en B
D
mensen met de bloedgroepen 0, A, B en AB

Slide 29 - Quizvraag

Welke antistoffen tegen de bloedgroepen maakt een persoon met bloedgroep AB?
11
A
Anti A
B
Anti B
C
Anti A en anti B
D
Geen antistoffen

Slide 30 - Quizvraag

Iemand heeft bloed groep B. Van welke bloedgroepen kan deze persoon bloed ontvangen bij een bloedtransfusie (we kijken nu even niet naar de resusfactor).
A
Alleen van bloedgroep B.
B
Alleen van bloedgroep B of O.
C
Alleen van de bloedgroeppen AB of B.
D
Of bloed van de bloedgroepen B, AB of O.

Slide 31 - Quizvraag

Anne is nierpatiënt. Haar man Joris biedt zich als nierdonor voor Anne aan. De weefseltypen van beiden komen voldoende overeen. Anne heeft bloedgroep B en Joris heeft bloedgroep A. Gelet op de bloedgroepen is Joris geen geschikte donor voor Anne. Wat is hiervoor de reden?
A
Het bloed van Anne bevat anti-A.
B
Het bloed van Anne bevat antigeen B.
C
Het bloed van Anne bevat anti-B.

Slide 32 - Quizvraag

Slide 33 - Link

Aan de slag!
  • Maak bas. 6 thema 7!

Slide 34 - Tekstslide