Kenmerken van het koppelwerkwoord
• Koppelwerkwoorden komen voor in zinnen met een naamwoordelijk gezegde.
• Er zijn in totaal 9 koppelwerkwoorden: zijn, worden, lijken, blijken, blijven, schijnen, heten, dunken, voorkomen.
• Het koppelwerkwoord geeft niet aan wat het onderwerp doet, maar koppelt het onderwerp aan het deel waar een bijvoeglijk en/of zelfstandig naamwoord staat.
Het onderwerp doet niets, maar is iets.
• In een zin kunnen ook een hulpwerkwoord én een koppelwerkwoord voorkomen. Het koppelwerkwoord is dan een voltooid deelwoord of een infinitief.
Voorbeeld: Kim is twee weken ziek geweest.
‘Geweest’ is het koppelwerkwoord en ‘is’ het hulpwerkwoord.