Les persoonlijke vnw, haben sein, derdiedas

Herzlich Willkommen!
1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Herzlich Willkommen!

Slide 1 - Tekstslide

Was machen wir heute?

  • Persoonlijk voornaamwoord
  • Haben en sein
  • het geslacht van een ZN (der/die/das)
  • An die Arbeit!

Slide 2 - Tekstslide

Persoonlijke voornaamwoorden
  • ich  (ik)
  • du   (jij)
  • er /sie/es  (hij/zij/het)
  • wir  (wij)
  • ihr (Jullie)
  • sie  (zij, mv.)
  • Sie (U)

Slide 3 - Tekstslide

IDEWIS
Wat is de volgorde van de persoonlijke voornaamwoorden?
Gebruik het woord "IDEWIS" als ezelsbruggetje.
I = ich (ik)
D = du (jij)
E = er/sie/es (hij/zij/het)
W = wir (wij)
I = ihr (jullie)
S = Sie/sie (U/zij)

Slide 4 - Tekstslide

Aber pass auf...!!
  • Welke vorm gebruik je
     bij . . . 

  • Meine Oma (v)
  • Die Eltern (mv)
  • Mein Bruder (m)
  • Das Baby (o)

Slide 5 - Tekstslide

Welke 9 persoonlijke voornaamwoorden
zijn er in het Duits?

Slide 6 - Woordweb

(Ik) gehe in die Schule.
timer
0:15
A
Du
B
Sie
C
Ich
D
Wir

Slide 7 - Quizvraag

Wohnt (jullie) in einem Dorf?
timer
0:20
A
Sie
B
du
C
wir
D
ihr

Slide 8 - Quizvraag

(Hij) spielt Gitarre.
timer
0:15
A
Sie
B
Er
C
Ich
D
Wir

Slide 9 - Quizvraag

kies de goede volgorde van idewis
timer
0:23
A
ich, er , sie , es , du, wir , sie ,Sie, ihr
B
ihr, du, er, sie , es, wir , ich, sie ,Sie,
C
ich, du, er, sie, es, wir , sie ,Sie, ihr
D
ich, du, er, sie, es, wir, ihr, sie ,Sie.

Slide 10 - Quizvraag

haben en sein

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Het werkwoord haben
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
habe
hast
hat
haben
habt
haben

Slide 13 - Sleepvraag

Het werkwoord sein
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
bin
bist
ist
sind
seid
sind

Slide 14 - Sleepvraag

wir (haben)
A
haben
B
sind
C
habe
D
hast

Slide 15 - Quizvraag

du (sein)
A
bist
B
bin
C
ist

Slide 16 - Quizvraag

ich (haben)
A
haben
B
habt
C
habe
D
hat

Slide 17 - Quizvraag

ihr (haben)
A
haben
B
habt
C
habe

Slide 18 - Quizvraag

haben: sie (mv)
A
habt
B
haben
C
hat
D
sind

Slide 19 - Quizvraag

ihr (sein)
A
bist
B
sind
C
bin
D
seid

Slide 20 - Quizvraag

du (haben)
A
habt
B
hast
C
hat
D
haben

Slide 21 - Quizvraag

Ich .... Lehrer. (sein)
A
sind
B
bin
C
seid
D
bist

Slide 22 - Quizvraag

Meine Eltern (haben)
A
habe
B
sein
C
hat
D
haben

Slide 23 - Quizvraag

Meine Schwester (sein)
A
hat
B
ist
C
bin
D
bist

Slide 24 - Quizvraag

Ihr .... gut gearbeitet. (haben)
A
habt
B
haben
C
hat
D
hast

Slide 25 - Quizvraag

Wir .... Hausaufgaben gemacht. (haben)
A
hat
B
habe
C
habt
D
haben

Slide 26 - Quizvraag

Lisa ..... krank (sein)
A
bist
B
sind
C
ist
D
bin

Slide 27 - Quizvraag

Ihr ... zu spät (sein)
A
seid
B
sind
C
bin
D
bist

Slide 28 - Quizvraag

Ich ... etwas gemacht (haben)
A
haben
B
habe
C
habt
D
hat

Slide 29 - Quizvraag

De werkwoorden haben en sein
😒🙁😐🙂😃

Slide 30 - Poll

Slide 31 - Tekstslide

Lidwoorden

Slide 32 - Tekstslide

Welk lidwoord gebruiken we voor VROUWELIJKE zelfstandig naamwoorden?

Slide 33 - Open vraag

Welk lidwoord gebruiken we voor ONZIJDIGE zelfstandig naamwoorden?

Slide 34 - Open vraag

Welk lidwoord gebruiken we voor MANNELIJKE zelfstandig naamwoorden?

Slide 35 - Open vraag

Mannelijk (der)
1. mannelijke persoons- en dierennamen
der Mann, der Vater, der Onkel, der Lehrer, der Stier

2. de dagen, maanden en seizoenen
der Montag, der Dienstag, der Mittwoch, ...
der Januar, der Februar, der März
der Frühling, der Sommer, der Herbst, der Winter

Slide 36 - Tekstslide

Vrouwelijk (die)
1. vrouwelijke persoons- en dierennamen
die Katze, die Mutter, die Lehrerin

2. Zakennamen (dingen) die eindigen op -e
die Toilette, die Adresse, die Klasse, die Pause

Slide 37 - Tekstslide

Vrouwelijk (die) - vervolg
3. Zelfstandig naamwoorden die eindigen op



- heit
- keit
-schaft
- ung
die Freiheit, die Einheit 
die Möglichkeit
die Mannschaft, die Freundschaft 
die Übung, die Prüfung

Slide 38 - Tekstslide

Onzijdig (das)
1. het-woorden in het Nederlands
das Lied, das Pferd, das Fenster

2. Zelfstandig naamwoorden die eindigen op 

-chen
-lein
das Mädchen, das Löffelchen
das Fräulein, das Büchlein

Slide 39 - Tekstslide

Katze
der/die/das
1/5
A
der
B
die
C
das

Slide 40 - Quizvraag

Restaurant
der/die/das
2/5
A
der
B
die
C
das

Slide 41 - Quizvraag

Sohn
der/die/das
3/5
A
der
B
die
C
das

Slide 42 - Quizvraag

Bäumchen
der/die/das
4/5
A
der
B
die
C
das

Slide 43 - Quizvraag

Suppe
der/die/das
5/5
A
der
B
die
C
das

Slide 44 - Quizvraag

Woordenlijst Kapitel 1-4
Zoek in je woordenlijst 3 keer een mannelijk ZN dat overeenkomt met de regels en geef die een bepaalde kleur.
Doe hetzelfde met 3 vrouwelijke en 3 onzijdige ZN. Gebruik iedere keer een andere kleur.

Slide 45 - Tekstslide

Uitzonderingen!
Krijg je ook uitzonderingen gevonden in de woordenlijst? 
Zoek 5 uitzonderingen op de regel en onderstreep die met een rode pen. 

Slide 46 - Tekstslide

De duitse lidwoorden
😒🙁😐🙂😃

Slide 47 - Poll

Gibt es Fragen?

Slide 48 - Tekstslide

Und jetzt an die Arbeit! 
Selbständig:
-Idewis + haben/sein:
K1 Übung 18 + 19 S. 23
K1Training 2 + 3  S. 166

-der, die, das:
K2 Übung 8 S. 50
K2 Training 2 S. 168
K2 Challenge 2 S. 169




Slide 49 - Tekstslide