Tijd in de zin en persoonsvorm

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 1

Grammatica tegenwoordige tijd en verleden tijd

Persoonsvorm 

Klas 1A

Doelen

Aan het einde van de les:

• Kan je aangeven of een zin in de tegenwoordige tijd of de verleden tijd staat.
• Kan je de persoonsvorm vinden in de zin.

Wat is het werkwoord?

De leerlingen zitten in de les.

1. leerlingen
2. zitten
3. in de
4. les

Wat is het werkwoord?

Je moet elke dag huiswerk maken.

1. moet
2. maken
3. moet maken
4. huiswerk

Theorie

Een zin staat in de tegenwoordige tijd of de verleden tijd.

• Als de zin in de tegenwoordige tijd staat, gebeurt het nu.
• Als de zin in de verleden tijd staat, is het al gebeurd.

Maak een zin in
de tegenwoordige tijd

Maak een zin in
de verleden tijd.

In welke tijd staat deze zin?

Ik loop naar school

1. Tegenwoordige tijd
2. Verleden tijd

In welke tijd staat deze zin?

Ik liep naar school.

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd

In welke tijd staat deze zin?

Elke dag maken wij ons huiswerk.

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd

Persoonsvorm

In iedere zin staat een persoonsvorm. De persoonsvorm is altijd een werkwoord.

Je vindt hem op de volgende manier:

1. Zet de zin in de andere tijd. -  Het woord dat verandert is de persoonsvorm.

of

2. Maak van de zin een vraagzin. - Dan staat de persoonsvorm vooraan.

Zet de zin in de andere tijd.
Ik loop naar school.

Wat is de persoonsvorm?
Ik loop naar school.

1. Ik
2. loop
3. naar
4. school

Zet de zin in de andere tijd.
Jij bent helemaal vies geworden!

Wat is de persoonsvorm?

Jij bent helemaal vies geworden.

1. Jij
2. bent
3. helemaal vies
4. geworden

Zelfstandig werken

• Kijk op itslearning welke opdrachten je moet maken.
• Je mag op geluidsniveau 1 overleggen met je buurman/buurvrouw.
• Kijk je opdrachten ook na.
• Heb je iets af? Laat het aftekenen.