Persoon of groep die de onderneming kan beïnvloeden
B
Magazijnbeheerders
C
Ondernemers
D
ZZP'ers
1 / 19
volgende
Slide 1: Quizvraag
KlantbeheerMBOStudiejaar 1
In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen.
Onderdelen in deze les
Wat zijn stakeholders
A
Persoon of groep die de onderneming kan beïnvloeden
B
Magazijnbeheerders
C
Ondernemers
D
ZZP'ers
Slide 1 - Quizvraag
Wat is het imago?
A
de communicatie waarin onderlinge waardering en een goede relatie van belang is
B
een eenheid die het bedrijf wilt uitstralen
C
het beeld dat anderen hebben van een bedrijf
Slide 2 - Quizvraag
wat is geen voorbeeld van een relatieprogramma
A
Bonuskorting
B
Spaaractie
C
stapelkorting
D
Retentie
Slide 3 - Quizvraag
Waar staat de afkorting PR voor?
A
Personal Record
B
Persoonlijke Rechten
C
Public Relations
D
Publieke Rechten
Slide 4 - Quizvraag
Waar houdt de PR zich voornamelijk mee bezig?
A
Creëren van een goed imago
B
Vertellen hoe goed het bedrijf is
C
De klantenservice afdeling
D
Klachten afhandeling
Slide 5 - Quizvraag
Klantbinding kun je op drie niveaus beïnvloeden, twee ervan zijn het sociale en het structurele niveau. Wat is het derde niveau?
A
Emotionele niveau
B
Financiële niveau
C
Substantiële niveau
D
Relationele niveau
Slide 6 - Quizvraag
Katrina is een bekend gezicht voor de klanten, ze is altijd vrolijk en attent. Klanten komen graag bij Van Der Wall distributie. Welk klantbindingsniveau hoort hierbij?
A
Financiële binding
B
Sociale binding
C
Structurele binding
Slide 7 - Quizvraag
De Lidl probeert de klanten aan zich te binden door de goedkoopste te zijn van al zijn concurrenten. Van welk beïnvloedingsniveau is hier sprake?
A
Financiële binding
B
Sociale binding
C
Structurele binding
Slide 8 - Quizvraag
Welk begrip heeft te maken met het aantal keer dat een klant terugkomt naar de winkel?
A
klantloyaliteit
B
customer rating
C
customer life time value
D
klantretentie
Slide 9 - Quizvraag
De beloning die een klant of verkoper krijgt bij het bereiken van een bepaald doel? Hoe noem je deze prikkel (beloning)
A
Incentives
B
Provisie
C
Prijsvraag
D
Sampling
Slide 10 - Quizvraag
Wat is servicegraad?
A
Kosten voor het bieden van service
B
Mate waarin je aan de vraag naar een product kunt voldoen.
C
Het bieden van service, zoals pashokjes
D
De hoeveelheid service die je aan kan bieden.
Slide 11 - Quizvraag
Hoe lager de servicegraad, hoe meer klanten het product kunnen kopen op het gewenste moment.
A
waar
B
niet waar
Slide 12 - Quizvraag
Wat is een voorbeeld van presalesservice?
A
Het demonstreren van een product
B
Het op rekening kunnen kopen van een product
C
Het vergroten van de vindbaarheid van de website van het bedrijf op internet
D
Het gratis bezorgen van goederen
Slide 13 - Quizvraag
Wat is geen voorbeeld van salesservice?
A
Informeren & adviseren
B
Koopwens bepalen
C
productdemonstratie
D
Het gratis bezorgen van goederen
Slide 14 - Quizvraag
Wat is geen voorbeeld van aftersales?
A
ruilen
B
Koopwens bepalen
C
garantie
D
Het gratis bezorgen van goederen
Slide 15 - Quizvraag
Hoe noem je het terughalen van producten naar de fabrikant in verband met geconstateerde gebreken.
A
product recall
B
cash return
C
return on product investment
D
total recall
Slide 16 - Quizvraag
Hoe noem je het terughalen van producten naar de fabrikant in verband met geconstateerde gebreken.
A
product recall
B
cash return
C
return on product investment
D
total recall
Slide 17 - Quizvraag
Wat is klantwaarde?
A
De totale waarde van de toekomstige aankopen van een klant.
B
De winstgevendheid van een bedrijf.
C
De kwaliteit van een product of dienst.
D
De reputatie van een bedrijf.
Slide 18 - Quizvraag
Gemiddeld besteden klanten voor 100 euro in een webwinkel. De winstmarge is 30% van de omzet. De klanten kopen in de 2 jaar dat ze klant zijn 10 keer. Bereken de klantwaarde