Persoonsvorm - formuleren - hoofdletters

Persoonsvorm Tegenwoordige tijd 
Formuleren
Hoofdletters correct 
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Persoonsvorm Tegenwoordige tijd 
Formuleren
Hoofdletters correct 

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoel:
Je spelt de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd correct.

Slide 2 - Tekstslide

Wat is een persoonsvorm? 
Een persoonsvorm is een vervoegde vorm van het werkwoord.
Het is de werkwoordsvorm die zich aan het onderwerp van de zin aanpast.

Voorbeeld:
Het kind  moet buiten gaan spelen.                                          De kinderen moeten buiten gaan spelen.                                                                                                      
Welk werkwoord verandert als het onderwerp het kind meervoud wordt? Dat is de persoonsvorm. Als het onderwerp al meervoud is, maak je er enkelvoud van. 

Een tweede makkelijke manier om de persoonsvorm te vinden, is door de zin van tijd te veranderen.
                                                                                                             
 Voorbeeld:
 Het kind moet buiten gaan spelen.                                               Het kind moest buiten gaan spelen.

Slide 3 - Tekstslide

Hoe maak je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd?

Zoek de stam. 
De stam is een ander woord voor de ik-vorm.

Werken:        ik werk

Lopen:           ik loop
                                                    
Zeggen:        ik zeg

Vinden:          ik vind
werken
ik                           werk
je/u                      werk + t
hij/zij/het          werk + t
wij /jullie / zij   werk + en

De gebiedende wijs heeft dezelfde vorm als de stam: 
Werk! Loop! Sta op! 

Staat je achter het werkwoord? Ook dan schrijf je de stam: Werk je? Loop jij? Vind je?
Kun je geen jij  i.p.v.  je schrijven? Dan is je niet het onderwerp!

 De buurman vraagt  je om de heg te snoeien.
                                            jij 
In deze zin kun je het woord je niet voor jij vervangen. 
Het onderwerp is de buurman.   (wie/wat +persoonsvorm?)
De buurman is hij. 
Hij vraag +t                                                   De buurman vraagt.





Slide 4 - Tekstslide

Waarom is het belangrijk om te weten of een werkwoord een persoonsvorm is?
A
Anders zitten docenten Nederlands zonder werk.
B
Je kunt een persoonsvorm anders verwarren met een voltooid deelwoord.

Slide 5 - Quizvraag

Kijk eens naar de volgende zinnen: 
1a Hij bedoelt het altijd goed.
2a Hij heeft het altijd goed bedoeld.

De zinnen staan in de tegenwoordige tijd.
We zoeken de persoonsvorm. In de verleden tijd worden de zinnen:

1b. Hij bedoelde  het altijd goed.                                                       
2b Hij had              het altijd goed bedoeld.                               

Je kunt niet onthouden of je het werkwoord 'bedoelen' met een 't' of 'd' schrijft. 

Slide 6 - Tekstslide

Tip:
Weet je niet zeker of je de persoonsvorm met een t schrijft? 
Vervang de persoonsvorm door een ander werkwoord (werken) en dan hoor je de t.

           Je werkt.                                       Je vindt.                    
           Hij werkt.                                       Hij raadt.
De trein werkt                                      De trein rijdt. 
             Werk je?                                       Vind je?   

*Het werkwoord werken vervoeg je niet met een 'k'  en de werkwoorden: vinden, raden en rijden, vervoeg je niet met een 'd'.  De letter 'd 'hoort bij de stam! De stam is de ik-vorm. 



Slide 7 - Tekstslide

Kan een zin twee persoonsvormen hebben?
Als de zin samengesteld is, kun je twee persoonsvormen vinden.

1a    Als de zin samengesteld is, kun je twee persoonsvormen vinden.                               (enkelvoud)  
1b   Als de zinnen samengesteld zijnkunnen jullie twee persoonsvormen vinden.      (meervoud)

Een andere manier om de persoonsvorm te vinden:

1a   Als de zin samengesteld is, kun je twee persoonsvormen vinden.              (tegenwoordige tijd)  1c   Als de zin samengesteld was, kon je twee persoonsvormen vinden.          (verleden tijd)

In de bijzin staat de persoonsvorm aan het einde van de zin. 



Slide 8 - Tekstslide

Kan een persoonsvorm worden vervoegd met een d?
A
Ja
B
Soms
C
Nee

Slide 9 - Quizvraag

De medestudent beantwoor_ je vraag over de toets.
A
Beantwoord
B
Beantwoordt
C
Beantwoorden

Slide 10 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm in de zin?

Ik hoor dat de juf een mooi verhaal vertelt.

Slide 11 - Open vraag

Waar denk je aan bij duidelijk formuleren?

Slide 12 - Open vraag

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Video

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Wanneer gebruik je hoofdletters?

Slide 24 - Woordweb

Regel 1: begin van een zin
Aan het begin van een zin:
  • Je begint een zin met een hoofdletter.
Als de zin met een afgekort woord begint, verschuift de hoofdletter naar het tweede woord:
  • 's Ochtends sta ik vroeg op.
  • 't Was vanochtend wel erg koud.

Slide 25 - Tekstslide

Regel 1: begin van een zin
Als de zin met een cijfer of symbool begint, schrijf je geen hoofdletter aan het begin van de zin.
  • €15 betaalde hij voor het boek.
  • 86 jaar geleden werd mijn opa geboren.

Slide 26 - Tekstslide

Wat is goed geschreven?
A
't is niks voor mij.
B
'T is niks voor mij.
C
't Is niks voor mij.
D
'T Is niks voor mij.

Slide 27 - Quizvraag

Regel 2: namen van personen
Je schrijft een hoofdletter bij voor- en achternamen, doopnamen en voorletters:
  • Elisabeth Sarah Jansen
Aanspreektitels (mevr.) en tussenvoegsels (van der) krijgen geen hoofdletter.
  • fam. Berkmans
  • Bert van den Brink

Slide 28 - Tekstslide

Regel 2: namen van personen
Wanneer er voor het tussenvoegsel geen voornaam of voorletter wordt genoemd, krijgt het tussenvoegsel wel een hoofdletter.
  • meneer De Vries

Slide 29 - Tekstslide

Wat is goed geschreven?
A
meneer Jansen
B
Meneer Jansen
C
meneer jansen

Slide 30 - Quizvraag

Wat is goed geschreven?
A
Lisa de Vries - de Groot
B
Lisa De Vries - De Groot
C
Lisa De Vries - de Groot

Slide 31 - Quizvraag

Regel 3: organisaties, merken, producten
Organisaties, merken en producten krijgen een hoofdletter.
  • Apple
  • Verenigde Naties
Soms gebruiken bedrijven de hoofdletters afwijkend, je neemt dit dan over.
  • iPhone

Slide 32 - Tekstslide

Wat is goed geschreven?
A
pepsi max
B
Pepsi Max
C
Pepsi max

Slide 33 - Quizvraag

Regel 4: aardrijkskundige namen, volken, talen, windstreken
Bij aardrijkskundige namen van landen, steden, rivieren enzovoort gebruik je een hoofdletter.
  • Eindhoven
  • Amerikaanse president
Ook bij volken, talen of dialecten gebruik je een hoofdletter.
  • Fransman
  • Limburgs dialect

Slide 34 - Tekstslide

Regel 4: aardrijkskundige namen, volken, talen, windstreken
Bij een windstreek gebruik je geen hoofdletter.
  • Er komt vandaag een noordelijke wind.
Als de windstreek onderdeel is van een naam, gebruik je wel een hoofdletter.
  • Noordelijke IJszee

Slide 35 - Tekstslide

Regel 4: aardrijkskundige namen, volken, talen, windstreken
Als je met de windstreek een cultureel, economisch of politiek gebied bedoelt, schrijf je een hoofdletter.
  • Arme landen krijgen steun van het Westen.

Slide 36 - Tekstslide

Wat is goed geschreven?
A
Westelijke zeestroom
B
westelijke zeestroom

Slide 37 - Quizvraag

Wat is goed geschreven?
A
amstellaan
B
Amstellaan

Slide 38 - Quizvraag

Regel 5: historische gebeurtenissen en kalendergebruiken
Historische gebeurtenissen en feestdagen schrijf je met een hoofdletter.
  • Koude Oorlog
  • Vaderdag
Maar bij samenstellingen met feestdagen schrijf je geen hoofdletter:
  • vaderdagontbijt

Slide 39 - Tekstslide

Regel 5: historische gebeurtenissen en kalendergebruiken
Seizoenen, maanden en gewone dagen krijgen geen hoofdletter.
  • zaterdag
  • januari
Ook een historische periode krijgt geen hoofdletter.
  • renaissance
  • prehistorie

Slide 40 - Tekstslide

Regel 6: religieuze en culturele begrippen
Religieuze en culturele stromingen en woorden die daarvan zijn afgeleid krijgen geen hoofdletter.
  • jodendom
  • jood
Maar heilige begrippen die bij de stroming horen wel.
  • God
  • Bijbel

Slide 41 - Tekstslide

Opdrachten maken
Nu Nederlands
geplande taken:
Week 3 - pv tt - formuleren en hoofdletters



Slide 42 - Tekstslide