module4-reactiesnelheid

Hoofdstuk 4,3-planning
terugblik op reactiesnelheid
opgaven bespreken van stencil
aanvulling met rekenwerk
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 4,3-planning
terugblik op reactiesnelheid
opgaven bespreken van stencil
aanvulling met rekenwerk

Slide 1 - Tekstslide

Wat is een effectieve botsing?
A
Een botsing van deeltjes waarbij geen reactie plaats vindt.
B
Elke botsing van deeltjes.
C
Een botsing van deeltjes die een reactie laat plaatsvinden.

Slide 2 - Quizvraag

Wat gebeurt er met de reactiesnelheid als je de beginstoffen in een bak met ijswater zet?
A
Reactiesnelheid gaat omhoog
B
Reactiesnelheid blijft gelijk
C
Reactiesnelheid gaat omlaag

Slide 3 - Quizvraag

Vul op de open plaatsen de woorden hoger of lager in. De reactiesnelheid van een reactie is groter naarmate de temperatuur ..(I).. is en de concentratie ..(II).. is.
Welke combinatie is juist?

A
Temperatuur (I) hoger Concentratie (II) hoger
B
Temperatuur (I) hoger Concentratie (II) lager
C
Temperatuur (I) lager Concentratie (II) hoger
D
Temperatuur (I) lager Concentratie (II) lager

Slide 4 - Quizvraag

de reactiesnelheid van proef II is ten opzichte van proef I
A
4x zo klein
B
2x zo klein
C
even groot
D
4x zo groot

Slide 5 - Quizvraag

Aan welke voorwaarden moeten deeltjes voldoen voor een effectieve botsing?
A
Ze moeten op de juiste plaats botsen
B
Ze moeten met voldoende snelheid botsen bij de juiste temperatuur.
C
Ze moeten op kamertemperatuur botsen op de juiste plaats
D
Ze moeten met voldoende snelheid op de juiste plaats botsen

Slide 6 - Quizvraag

Effectieve botsing
Voor een reactie is een effectieve botsing nodig. Als moleculen van de beginstoffen met voldoende snelheid en op de juiste plek tegen elkaar botsen vindt er een chemische reactie plaats. 

Slide 7 - Tekstslide

5 min voor het insturen van een foto van je huiswerk. Daarna gaat de les verder.

Slide 8 - Open vraag

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Elke donderdag van 14-15uur bijlessen scheikunde op school
Elke week nodig ik(en Ubbels) 7 leerlingen uit die moeten komen. Dat kunnen elke week andere lln zijn

Er is ruimte voor 3 leerlingen die er zelf voor kiezen. Aanmelden via PAL scheikunde kanaal

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

De volgende reactie wordt gestart:
Mg + 2 H+ --> Mg²+ + 2 H₂ in 1,0 L zure oplossing
De reactie duurt 2 minuten.
Na 2 min is er 45 mol H₂ ontstaan in de oplossing.
Wat is de reactiesnelheid in mol/L per seconde?

A
0.375 mol/L per s
B
0.375 mol/s
C
0.375 mmol/L per s
D
0.375 mol/sec

Slide 20 - Quizvraag


2 H2O2 (aq) --> 2 H2O(l) + O2 (g)
de reactie start met 1,8 mol H2O2 na 1 min is er nog 1,6 mol. bereken de reactiesnelheid voor O2
A
0,0033
B
0,00167
C
0,2
D
0,1

Slide 21 - Quizvraag

Bekijk nu de grafiek
(inzoomen). Wat is de gemiddelde
reactiesnelheid na 50 seconden?
A
120 mol/L/s
B
120 mol/L/50 sec
C
120/50 = 2.4 mol/L/s
D
120*50= 6000 mol/L/s

Slide 22 - Quizvraag

wat wil je nog oefenen van vorige hoofdstukken?
A
niets
B
dichtheid en reactie rekenen (mol)
C
ppm en mac waarde
D
zouten en hydratatie

Slide 23 - Quizvraag

Hoeveel mol is 4,4 g koolstofdioxide?
A
4,4 mol
B
10,0 mol
C
194 mol
D
0,10 mol

Slide 24 - Quizvraag

Hoeveel mol is een kg goud
A
5,076 mol
B
0,197 mol
C
30,57 mol
D
50,76 mol

Slide 25 - Quizvraag

Hoeveel mol Na+ ionen ontstaat er uit 3,262 mol NaCl?
A
3,262 mol
B
1,631 mol
C
6,524 mol
D
0,8155 mol

Slide 26 - Quizvraag

Hoeveel mol bariumionen en hoeveel mol sulfaationen zitten er in 0,0250 mol bariumsulfaat?
A
0,0250 mol en 0,0500 mol
B
0,0500 mol en 0,0250 mol
C
0,0250 mol en 0,0250 mol
D
0,0250 mol en 0,100 mol

Slide 27 - Quizvraag

Hoeveel gram komt overeen met 15 mol keukenzout, NaCl?
A
876,6 g
B
8,8 10² g
C
3,9 g
D
0,26 g

Slide 28 - Quizvraag

Je lost 1,42 mol glucose op in 3,50 liter water. Bereken [ C6H12O6 ].
A
0,4 M
B
2,5 M
C
0,406 M
D
2,46 M

Slide 29 - Quizvraag

Je lost dus 0,0523 mol kaliumjodide op in 2,5 liter water. Bereken [K+].

Slide 30 - Open vraag

Je lost 0,034 mol Na2SO4 op in 1,500 liter water. Bereken [ Na+ ].

Slide 31 - Open vraag

Er wordt 5,00 gram azijnzuur (CH3COOH) opgelost in 250 mL water. Bereken de moraliteit van de oplossing.

Slide 32 - Open vraag

Waarin wordt de snelheid van een reactie uitgedrukt?
A
Mol per seconde
B
Liter per seconde
C
Mol per Liter per seconde
D
liter per mol per seconde

Slide 33 - Quizvraag

-->
-->
->
Volume 
Massa
chemische hoeveelheid (mol)
Molaire massa
Dichtheid
Volume mengsel
Molariteit

Slide 34 - Sleepvraag