We gaan verder met nieuwe lesstof over zinsontleding.
Wat hebben we vorige week geleerd?
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1
In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Redekundig ontleden Talent MH1 H3.7
We gaan verder met nieuwe lesstof over zinsontleding.
Wat hebben we vorige week geleerd?
Slide 1 - Tekstslide
Vorige week
Vorige week hebben we geleerd:
wat zinsdelen zijn;
hoe je zinsdelen kan vinden;
wat de persoonsvorm is;
hoe je de persoonsvorm kan vinden;
wat het onderwerp van een zin is;
hoe je het onderwerp kan vinden.
Slide 2 - Tekstslide
Deze week
De leerdoelen van deze week zijn de volgende.
Na deze les weet je:
weet je wat het werkwoordelijk gezegde is;
weet je hoe je het werkwoordelijk gezegde kan vinden;
weet je hoe je het onderwerp kan vinden;
weet je hoe je het lijdend voorwerp kan vinden;
weet je wat het lijdend voorwerp is.
Slide 3 - Tekstslide
Het werkwoordelijk gezegde
Sommige zinnen hebben meer dan één werkwoord. Elke zin heeft een persoonsvorm, maar daarnaast kunnen meer werkwoorden voorkomen.
Alle werkwoorden samen is het werkwoordelijk gezegde (WWG).
Dus PV+alle andere werkwoorden = WWG.
Slide 4 - Tekstslide
Bijzonderheden
Soms horen er bepaalde woorden bij de werkwoorden en die neem je ook op in het WWG.
aan het + infinitief - aan het werken
te + infinitief - te slapen
Dan horen deze woorden ook bij het WWG.
Let ook op bij splitsbare werkwoorden: oprichten, uitvallen, opmaken.
Alle delen horen bij het WWG.
Slide 5 - Tekstslide
Wat is het WWG? Dat meisje wast elke dag al het servies af.
A
wast af
B
wast
C
wast elke dag
D
wast het af
Slide 6 - Quizvraag
Wat is het WWG? Vannacht heeft het de hele nacht geregend.
A
heeft
B
geregend
C
heeft geregend
D
hele nacht geregend
Slide 7 - Quizvraag
Wat is het WWG? Tijdens de les zitten veel leerlingen telkens te praten.
A
telkens te praten
B
zitten praten
C
praten
D
zitten te praten
Slide 8 - Quizvraag
Het onderwerp
Jullie hebben geleerd hoe je het onderwerp van een zin kan vinden. Je stelt de vraag: wie/wat + pv/wwg.
Er is nog een manier. Je kan de onderwerpproef gebruiken. Je verandert de zin van getal (ja, net zoals je de pv zoekt). Naast de persoonsvorm verandert ook het onderwerp in de zin.
De jongenmaakt de som. De jongens maakten de som.
Slide 9 - Tekstslide
Wanneer geen onderwerp?
Het komt voor dat er geen onderwerp in de zin staat. We hebben dan te maken met een zin die in de gebiedende wijs staat.
Sta stil!
Geef hier!
Maak dat klaar!
Het onderwerp begint nooit met een voorzetsel.
Slide 10 - Tekstslide
Wat is het onderwerp? Onderweg naar huis is mijn moeder bestolen.
A
huis
B
moeder
C
onderweg
D
mijn moeder
Slide 11 - Quizvraag
Wat is het onderwerp? Laten we de taxi nog een tijdje wachten?
A
we
B
taxi
C
tijdje
D
wachten
Slide 12 - Quizvraag
Wanneer heeft een zin geen onderwerp?
Slide 13 - Open vraag
Het lijdend voorwerp
Het onderwerp van een zin doet iets met het lijdend voorwerp.
Je vindt het lijdend voorwerp door de volgende vraag te stellen:
wie/wat + wwg = onderwerp
Tom heeft het spel helemaal alleen gespeeld.
wie/wat + wwg + ond = Wie/wat heeft Tom gespeeld? Het spel
Ook het lijdend voorwerp (LV) begint nooit met een voorzetsel.
Slide 14 - Tekstslide
Wat is het lijdend voorwerp? Gisteren heb ik bloemen gekocht.
A
gisteren
B
ik
C
gekocht
D
bloemen
Slide 15 - Quizvraag
Wat is het lijdend voorwerp? Voor mijn verjaardag kreeg ik een spannend boek.
A
een spannend boek
B
een boek
C
mijn verjaardag
D
verjaardag
Slide 16 - Quizvraag
Wat is de pv, het wwg, het ond. en het LV?
Mijn vriendin heeft gisteren een hele mooie film gekeken.
Slide 17 - Open vraag
Deze week
De leerdoelen van deze week zijn de volgende.
Na deze les weet je:
weet je wat het werkwoordelijk gezegde is;
weet je hoe je het werkwoordelijk gezegde kan vinden;
weet je hoe je het onderwerp kan vinden;
weet je hoe je het lijdend voorwerp kan vinden;
weet je wat het lijdend voorwerp is.
Slide 18 - Tekstslide
Is de lesstof duidelijk en kunnen jullie hiermee aan de slag?