virussen

virussen en het driedomeinensysteem (p.33)
1 / 60
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieSecundair onderwijs

In deze les zitten 60 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

virussen en het driedomeinensysteem (p.33)

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Wat weet je al over virussen?

Slide 3 - Woordweb

Welke virussen ken je al?

Slide 4 - Woordweb

 1. Bouw van virussen

Slide 5 - Tekstslide

 1. Bouw van virussen
  • 10 tot 100 keer kleiner dan bacteriën 
  • 1000den keren kleiner dan menselijke cel
  • diameter: gem. 20 - 300 nm
  • elektronenmicroscoop noodzakelijk

Slide 6 - Tekstslide

 1. Bouw van virussen
Elektronenmicroscopisch beeld van Covid-19 virusdeeltjes

Slide 7 - Tekstslide

 1. Bouw van virussen
  • Virus = hoeveelheid erfelijk materiaal (DNA of RNA) verpakt in eiwitmantel

  • DNA of RNA --> eiwitten in eiwitmantel aan te maken
Bouw van een sars-Cov-2-virus

Slide 8 - Tekstslide

 1. Bouw van virussen
  • Virussen verschillen door vorm + specifieke uitsteeksels (glycoproteïnen of antigenen) in eiwitmantel

  • Glycoproteïnen passen wel/niet op receptoreiwitten in celmembranen van doelwitcellen

  • sleutel-slot-principe 
Bouw van een sars-Cov-2-virus

Slide 9 - Tekstslide

 1. Bouw van virussen
Het glycoproteïne van een virus bindt met het receptoreiwit van een doelwitcel en past erop als een sleutel in een slot.

Slide 10 - Tekstslide

 1. Bouw van virussen

Slide 11 - Tekstslide

Wat is een virus?

Slide 12 - Open vraag

Juist of fout?
Virussen zijn kleiner dan bacteriën.
A
Juist
B
Fout

Slide 13 - Quizvraag

Hoe heet het aangeduide onderdeel?
A
eiwitmantel
B
glycoproteïnen
C
RNA

Slide 14 - Quizvraag

Hoe heet het aangeduide onderdeel?
A
eiwitmantel
B
glycoproteïnen
C
RNA

Slide 15 - Quizvraag

Hoe heet het aangeduide onderdeel?
A
eiwitmantel
B
glycoproteïnen
C
RNA

Slide 16 - Quizvraag

Wat is de functie van het erfelijk materiaal van een virus?

Slide 17 - Open vraag

Hoe noemt men de eiwitten in het celmembraan waarop glycoproteïnen van virussen passen?

Slide 18 - Open vraag

Waarin verschillen virussen van elkaar?
A
eiwitmantel
B
vorm
C
antigenen
D
geen van deze antwoorden

Slide 19 - Quizvraag

2.Virussen en het Driedomeinensysteem
  • 10 tot 100 keer kleiner dan bacteriën 
  • 1000den keren kleiner dan menselijke cel
  • diameter: gem. 20 - 300 nm
  • elektronenmicroscoop noodzakelijk

Slide 20 - Tekstslide

Geef de drie domeinen.

Slide 21 - Open vraag

2.Virussen en het Driedomeinensysteem

Is een appel een levend of dood? 
Waarom wel/niet? 

Slide 22 - Tekstslide

2.Virussen en het Driedomeinensysteem

Moet er een nieuwe categorie bijkomen? Levend – dood – …

Slide 23 - Tekstslide

Wat zijn de kenmerken van het leven?

Slide 24 - Woordweb

2.Virussen en het Driedomeinensysteem
7 levensprocessen: 
  • Zich voortplanten
  • Sterven
  • Zich voeden (eten en drinken)
  • Afvalstoffen afgeven
  • Ademen
  • Reageren op prikkels
  • Groeien

Slide 25 - Tekstslide

2.Virussen en het Driedomeinensysteem
Virussen missen een paar essentiële kenmerken van alle levende wezens: 


  • Niet opgebouwd uit cellen
  • Hebben geen eigen stofwisseling (voeding, ademhaling, uitscheiding …)

  • Voor hun voortplanting doen ze altijd beroep op een ander organisme (gastheer). Alle virussen zijn dus parasitair.

Slide 26 - Tekstslide

2.Virussen en het Driedomeinensysteem

Virussen behoren niet tot een van drie domeinen en worden niet als levende organismen beschouwd.

Slide 27 - Tekstslide

Behoren virussen tot de Tree of Life?
A
Ja
B
Nee

Slide 28 - Quizvraag

Waarom behoren virussen niet tot de Tree of Life?

Slide 29 - Open vraag


Wat is geen kenmerk van een virus.
A
Virussen zijn parasieten.
B
Virussen hebben geen eigen stofwisseling.
C
Virussen zijn niet opgebouwd uit cellen.
D
Virussen voeden zich.

Slide 30 - Quizvraag

virussen en het driedomeinensysteem (p.33)

Slide 31 - Tekstslide

Wat is een virus?

Slide 32 - Open vraag

Juist of fout?
Virussen zijn groter dan bacteriën.
A
Juist
B
Fout

Slide 33 - Quizvraag

1
2
3

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

Behoren virussen tot de Tree of Life?
A
Ja
B
Nee

Slide 36 - Quizvraag

Waarom behoren virussen niet tot de Tree of Life?

Slide 37 - Open vraag

3. Soorten virussen
  • 10 tot 100 keer kleiner dan bacteriën 
  • 1000den keren kleiner dan menselijke cel
  • diameter: gem. 20 - 300 nm
  • elektronenmicroscoop noodzakelijk

Slide 38 - Tekstslide

3. Soorten virussen
Virussen = parasitair + tref je aan bij alle groepen van levende wezens:
 
  • planten
  • dieren
  • schimmels
  • mensen 
  • bacteriën

Slide 39 - Tekstslide

3. Soorten virussen 
Vb. plantenvirus: tabaksmozaïekvirus 
        veroorzaakt vlekken bij de tabaksplant

Slide 40 - Tekstslide

3. Soorten virussen 
Vb. dierenvirus: vogelgriep

  • Besmettelijke ziekte die voorkomt bij pluimvee + wilde vogelsoorten
  • Kan door veel verschillende griepvirussen worden veroorzaakt.

  • Soms: sommige virustypen kunnen overgaan van dier naar mens
    --> enkel bij direct en intensief contact tussen besmette vogels + mensen


Slide 41 - Tekstslide

3. Soorten virussen 
Vb. dierenvirus

Nog andere dierenvirussen kunnen overgedragen worden naar de mens.
  • 'zoönosen’
  • Vb. Ebola en hondsdolheid
  • Ook het sars-Cov-2-virus werd waarschijnlijk overgedragen van vleermuis op mens



Slide 42 - Tekstslide

3. Soorten virussen 
Vb. bacterievirus: bacteriofagen
        letterlijk: ‘bacterie-eters’


Slide 43 - Tekstslide

4. Virusziekten bij de mens

  • Veel virussen parasiteren op de mens
  • Kinderziekten als mazelen, rodehond en bof -> door virussen veroorzaakt
  • Verkoudheden -> meestal te danken aan rhinovirussen
  • Griep = jaarlijks weerkerende virusziekte

Slide 44 - Tekstslide

Slide 45 - Tekstslide

4. Virusziekten bij de mens
Hoe maken virussen ons ziek?

  1. Een glycoproteïne past in het receptoreiwit van de doelwitcel. 
  2. Virus dringt de gastheercel binnen.
  3. De gastheercel gaat het virus massaal reproduceren. 
  4. De cel ontploft.
  5. De virusdeeltjes verspreiden zich en gaan andere doelwitcellen van de gastheer te lijf. 





Slide 46 - Tekstslide

Slide 47 - Video

4. Virusziekten bij de mens
Hoe maken virussen ons ziek?

  • Als je afweersysteem deze kettingreactie niet kan stoppen, kun je aan de ziekte overlijden. 

  • Soms gaat het afweersysteem overdreven reageren wat ook gevaarlijk + zelfs fataal kan zijn.





Slide 48 - Tekstslide

Slide 49 - Tekstslide

5. Waarom werken antibiotica wel tegen bacteriële infecties en
    niet tegen virussen?
Wat zijn antibiotica?
  • Antibiotica = alle stoffen die gebruikt worden om bacteriële infecties te bestrijden. 

  • Antibioticum (letterlijk: tegen het leven) werkt alleen als het door een levende cel (bv. een bacterie) wordt opgenomen.
    --> Het werkt dus niet tegen virussen. 





Slide 50 - Tekstslide

5. Waarom werken antibiotica wel tegen bacteriële infecties en
    niet tegen virussen?
Hoe werkt antibiotica?

Je hebt 2 soorten antibiotica: 
  1. Bactericide of bacteriedodende
  2. Bacteriostatische of bacterieremmende, die de groei voorkomen. 






Slide 51 - Tekstslide

5. Waarom werken antibiotica wel tegen bacteriële infecties en
    niet tegen virussen?
Hoe werkt antibiotica?           bacterieremmende antibiotica

  1.  Hinderen van verdubbeling van DNA voor de celdeling van de bacterie 
  2. Antibiotica zoals streptomycine remmen de eiwitsynthese in de bacterie.





Slide 52 - Tekstslide

5. Waarom werken antibiotica wel tegen bacteriële infecties en
    niet tegen virussen?
Hoe werkt antibiotica?           bacteriedodende  antibiotica
  1. Remmen de synthese van een belangrijk bestanddeel van die celwand.
    --> Groeiende bacteriën maken geen celwand aan + klappen in elkaar.

  2. Zorgen dat de celwand niet meer kan afgebroken worden waardoor de bacterie niet meer kan groeien + opgesloten zit in een te kleine celwand.






Slide 53 - Tekstslide

5. Waarom werken antibiotica wel tegen bacteriële infecties en
    niet tegen virussen?
Hoe werkt antibiotica?           bacteriedodende  antibiotica

3. Veranderen de doorlaatbaarheid van het celmembraan waardoor
     belangrijke stofwisselingsproducten uit de bacteriecel lekken.





Slide 54 - Tekstslide

Slide 55 - Video

5. Waarom werken antibiotica wel tegen bacteriële infecties en
    niet tegen virussen?
Antibiotica werken niet bij virussen omdat ze een andere structuur hebben:

  • Virussen gebruiken een gastheercel om zich te vermenigvuldigen. Bacterieremmende antibiotica vallen de lichaamscellen niet aan + vertragen daarom de groei van virussen niet. 

  • Virussen hebben geen celwand + daarom kunnen bacteriedodende antibiotica die op de celwanden inwerken geen virussen doden. 

Slide 56 - Tekstslide

Wat zijn antibiotica?
A
Alle stoffen die gebruikt worden om bacteriële infecties te bestrijden.
B
Alle stoffen die gebruikt worden om infecties met virussen te bestrijden.

Slide 57 - Quizvraag

Op welke twee manieren kan antibiotica werken?
A
bacterieremmend
B
bacterie ziek maken
C
bacterie infecteren met een virus
D
bacteriedodend

Slide 58 - Quizvraag

Waarom werkt antibiotica niet bij virussen?

Slide 59 - Open vraag

virussen en het driedomeinensysteem (p.33)

Slide 60 - Tekstslide