3V Klucht van de koe

Vandaag 
Terugblik vorige les
Start: De klucht van de koe 
1 / 53
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 53 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Vandaag 
Terugblik vorige les
Start: De klucht van de koe 

Slide 1 - Tekstslide

Terugblik vorige les 
Hoofd- en bijzinnen
Nevenschikking en onderschikking 

Slide 2 - Tekstslide




3V Klucht van de koe les 1

Slide 3 - Tekstslide

Lesdoelen 
  • Kennismaking met het literaire werk "Klucht van de koe" van Bredero.
  • Begrip van de historische en culturele context van de 17e eeuw in Nederland.
  • Analyse van de humor, personages en thema's in het stuk.
  • Het kunnen herkennen van literaire technieken en stijlelementen.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video


Belangrijke begrippen 

Slide 6 - Tekstslide

  • Klucht: komisch toneelstuk, veelvoorkomende motieven zijn goedgelovigheid, overspel en dronkenschap. De bedoeling ervan was gewoon even lekker lachen en een beetje leren hoe het niet moet. De eerste Nederlandse kluchten stammen uit de 14de eeuw.
  • Eén van de personages is een gauwdief: dat is een slimme, geslepen dief. ‘gauw’ betekent ‘vlug’ of ‘snel’.
  • Een ander personage is een optrekker: dat is een slampamper, pierewaaier, losbol, doordraaier.
  • Rederijkerskamer: Rederijkers (1450-1650) In de vijftiende eeuw werden overal in de Nederlanden rederijkerskamers gesticht: verenigingen waar stedelingen samen kwamen om met elkaar literatuur te beoefenen. Rederijkers organiseerden regelmatig besloten bijeenkomsten en grote publieke feesten en wedstrijden waar toneelstukken werden opgevoerd en gedichten voorgedragen

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Lees mee
Regel 1 t/m 81, de introductie van Gijsje de gauwdief 
  • Teken of schrijf tijdens het luisteren op je bordje belangrijke dingen uit dit deel van het verhaal

Slide 9 - Tekstslide

Opdracht 7: rijm 

Slide 10 - Tekstslide

Eindrijm
Woorden aan het einde van de regel hebben dezelfde klank.

Kijk maar naar het gedicht hiernaast:

Slide 11 - Tekstslide

Rijmschema
Van het eindrijm kun je een rijmschema maken. 
Je geeft elke rijmklank een nieuwe letter. De klank in de eerste regel a, de volgende klank b, etc.

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Programma 
  • Check werkwoordspelling 
  • Verder met Klucht van de koe 

Slide 17 - Tekstslide

Werkwoordspelling 
Lees de opdracht
Schrijf individueel een verhaaltje waarin je de werkwoorden op de juiste manier gebruikt

Slide 18 - Tekstslide

Welkom! 
Klucht van de koe les 2 

Slide 19 - Tekstslide

Opdracht 7: rijm 
  • De introductie van Gijsje, de gauwdief, is volledig op eindrijm geschreven. 
  • Bekijk de originele tekst van Bredero.
  1. Beschrijf het rijmschema van de eerste tien regels in letters: Hoe heet deze vorm van eindrijm? Kies uit: gepaard, omarmend, gekruist of verspringend rijm.
  2. Bekijk of Bredero mannelijk en/of vrouwelijk eindrijm gebruikt. Mannelijk eindrijm betekent dat er één klank rijmt en dat die klank beklemtoond is (voorbeeld: kok – stok). Vrouwelijk eindrijm betekent dat er twee klanken rijmen waarvan de voorlaatste klank beklemtoond is (voorbeeld: kopen – lopen).
  3. Wat valt op aan het gebruik van mannelijk en vrouwelijk eindrijm?



Slide 20 - Tekstslide

Opdracht 7
  • AA BB CC DD EE -> gepaard rijm 
  • mannelijk 1/2 barst knarst; 7/8 straf graf 
  • vrouwelijk 3/4 verwerven sterven; 5/6 seggen leggen; 9/10 ontsprongen bevongen 
  • Wat valt op aan het gebruik van mannelijk en vrouwelijk eindrijm? Het is niet helemaal 100 %, maar gemiddeld genomen volgt op een mannelijk rijmend paar een vrouwelijk rijmend paar, vooral als je meer dan de eerste tien regels bekijkt.

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Video

- r. 1 Een kruik gaat zo lang te water tot hij barst
A
Metafoor
B
Vergelijking
C
Personificatie

Slide 23 - Quizvraag

- r. 2 een boog kan met spannen tot hij in stukken breekt
A
Metafoor
B
Vergelijking
C
Personificatie

Slide 24 - Quizvraag

- r. 9 – die dans ben ik gelukkig ontsprongen
A
Metafoor
B
Vergelijking
C
Personificatie

Slide 25 - Quizvraag

- r. 18 – dames van plezier
A
Metafoor
B
Vergelijking
C
Personificatie

Slide 26 - Quizvraag

- r. 20-24 het geld is blij dat het bevrijd is uit de geldkist
A
Metafoor
B
Vergelijking
C
Personificatie

Slide 27 - Quizvraag

- r. 29 – zijn ze er als de kippen bij
A
Metafoor
B
Vergelijking
C
Personificatie

Slide 28 - Quizvraag

Lees mee
Regel 82 t/m 132: Gijsje, de gauwdief, komt aan bij de boer, Dirk Tijssen
  • Teken of schrijf tijdens het luisteren op je bordje belangrijke dingen uit dit deel van het verhaal

Slide 29 - Tekstslide

Lees mee
Regel 133 t/m 165: introductie van Joosje, de pierewaaier 
  • Teken of schrijf tijdens het luisteren op je bordje belangrijke dingen uit dit deel van het verhaal

Slide 30 - Tekstslide

Opdracht 8 
  1. De pierewaaier leert ons een belangrijke les. Welke les is dat?
  2. Hij gebruikt veel stijlfiguren en ook beeldspraak om ons van die les te overtuigen. Markeer in de originele tekst van Bredero met een markeerstift alle opsommingen die hij gebruikt.
  3. Citeer drie voorbeelden van beeldspraak (vergelijking, metafoor, personificatie) en benoem ze.

Slide 31 - Tekstslide

Welkom! 
Klucht van de koe les 3

Slide 32 - Tekstslide

Vandaag 
  • Toets bespreken 
  • Verder met Klucht van de koe 

Slide 33 - Tekstslide

Terugblik vorige les 

Slide 34 - Tekstslide

opdracht 8 
r. 137: Een vrouw is het ergste wat een man kan overkomen

Slide 35 - Tekstslide

Opdracht 8 
r. 142 metafoor 
r. 147 metafoor en metafoor 
r. 150 metafoor 
r. 151 metafoor 
r. 152 metafoor 
r. 153 vergelijking 
r. 154 vergelijking 
r. 159 vergelijking

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

Lees mee
Regel 166 t/m 226: Joosje en Giertje in herberg Het Zwarte Paard 

Slide 38 - Tekstslide

Verklaring begrippen
  • r. 198 Oost-Indië = Nederlands-Indië (het huidige Indonesië); Spaans-Oost-Indië (de Filipijnen, Guam, Marianen, Palau, de Carolinen, delen van Formosa en de Molukken).
  • r. 201 zeepzieder = zeepmaker 
  • r. 201 schepen = ambtenaar bij de gemeente, 
  • r. 223 nachtwaker, ratelwacht = klepperman, die ieder uur de tijd aangaf met zijn ratel of klepper

Slide 39 - Tekstslide

Opdracht 9 
  • Met welk bijvoeglijk naamwoord hangt de naam ‘Giertje’ samen en wat betekent het? 
  • Deze naam past goed bij haar. Bewijs dit met twee citaten.

Slide 40 - Tekstslide

Lees mee
  • Regel 227 t/m 254: de gauwdief verstopt de koe bij huize Kostverloren
  • Regel 255 t/m 317: de gauwdief en de boer gaan op weg naar Amsterdam

Slide 41 - Tekstslide

Verklaring begrippen
  • r. 307 degene die een ander laakt = degene die een ander zwartmaakt / over een ander roddelt
  • r. 320 rijksdaalders = De ‘Nederlandse rijksdaalder’ is de officiële benaming van de rijksdaalders van de Republiek der Nederlanden die zijn geslagen door alle provincies behalve de Groninger Ommelanden en door sommige steden. ”.
  • r. 322 vrekkig = gierig
  • r. 328 aalmoes = gift aan iemand die arm is

Slide 42 - Tekstslide

Lees mee
Regel 318 t/m 372: de boer loopt alleen

Slide 43 - Tekstslide

Verklaring begrippen
  • r. 354 schuttersfeesten = de schutterij bestond uit een groep gegoede burgers die de stad beschermde, zoals nu de brandweer, de politie en het leger doen.
  • r. 362 syfilis = seksueel overdraagbare aandoening veroorzaakt door een bacterie: in de 17de eeuw bestonden er nog geen antibiotica, dus uiteindelijk stierf men aan syfilis.

Slide 44 - Tekstslide

Opdracht 10
Welke les leert de boer ons over omgaan met geld?

Slide 45 - Tekstslide

Lees mee
  • Regel 373 t/m 385: de gauwdief loopt alleen
  • Regel 386 t/m  440: de gauwdief en de boer lopen samen

Slide 46 - Tekstslide

Opdracht 11
Hoe zorgt de gauwdief ervoor dat de boer zijn eigen koe gaat verkopen en het geld aan de gauwdief gaat geven?

Slide 47 - Tekstslide

Lees mee
  • Regel 441 t/m 481: Joosje en Giertje in Het Zwarte Paard

  • Regel 482 t/m  528: Giertje (de waardin), Joosje (de pierewaaier) en Gijsje (de gauwdief) in Het Zwarte Paard

Slide 48 - Tekstslide

Lees mee
  • Regel 529 t/m 573: de boer, de gauwdief, de waardin, de optrekker in Het Zwarte Paard.

  • Regel 574 t/m  578: de gauwdief vertrekt

Slide 49 - Tekstslide

Opdracht 14
Welke twee smoezen gebruikt de gauwdief om met twee borden en een mantel te vertrekken? 

Slide 50 - Tekstslide

Lees mee
  • Regel 579 t/m 617: de waardin, de optrekker en de boer

  • Regel 618 t/m 677: het zoontje van de boer, Keesje, komt aan in de herberg en het bedrog wordt duidelijk.

Slide 51 - Tekstslide

Verhaal is uit! 

Maak opdracht 17 t/m 20 

Slide 52 - Tekstslide

Opdracht 17
Wat betekenen de volgende spreekwoorden? 
  • r. 655 Wie zijn billen brandt, moet op de blaren zitten.
  • r. 659 Hij heeft ons allemaal over een kam geschoren. 
  • r. 663 … zet ik de buurt op stelten. 
  • r. 671 boontje komt nu eenmaal altijd om zijn loontje.

Slide 53 - Tekstslide