Formuleren 4 en Spelling 5(verwijswoorden) 3h

oefening verwijswoorden
Kies uit een van de verwijswoorden.
1. Het team heeft haar/zijn tactiek gewijzigd.
2. Het meisje die /dat ons hielp ken ik nog van vroeger.
3. Het Rotterdam die /dat in dat boek wordt beschreven, herken ik uit mijn jeugd.
4. De regering heeft niet goed geluisterd naar zijn/haar burgers.
5. Het bestuur heeft haar /zijn leden gevraagd zo snel mogelijk te reageren
6. In het voorstel die /dat hij deed, stonden nog veel onduidelijkheden.
7. Het leukst wat/dat ik in de vakantie heb gedaan is skeeleren.
8. Het geld wat/dat hij geleend had, was al snel opgemaakt.
9. De directie heeft zijn/haar personeel toegesproken.
10. Ik heb hen/hun verteld dat ze het boek niet mogen kwijtraken.
11. Gisteren zag ik hen/hun ook al in de stad lopen.
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 13 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

oefening verwijswoorden
Kies uit een van de verwijswoorden.
1. Het team heeft haar/zijn tactiek gewijzigd.
2. Het meisje die /dat ons hielp ken ik nog van vroeger.
3. Het Rotterdam die /dat in dat boek wordt beschreven, herken ik uit mijn jeugd.
4. De regering heeft niet goed geluisterd naar zijn/haar burgers.
5. Het bestuur heeft haar /zijn leden gevraagd zo snel mogelijk te reageren
6. In het voorstel die /dat hij deed, stonden nog veel onduidelijkheden.
7. Het leukst wat/dat ik in de vakantie heb gedaan is skeeleren.
8. Het geld wat/dat hij geleend had, was al snel opgemaakt.
9. De directie heeft zijn/haar personeel toegesproken.
10. Ik heb hen/hun verteld dat ze het boek niet mogen kwijtraken.
11. Gisteren zag ik hen/hun ook al in de stad lopen.

Slide 1 - Tekstslide

Leestekens

Slide 2 - Tekstslide

Wanneer gebruik je de komma?

  • tussen twee persoonsvormen
  • tussen delen van een opsomming (NIET voor en of of)
  • voor eenvoegwoord als want, maar, omdat, terwijl etc.
  • na een naam, aanhef of uitroep aan het begin of einde van een zin.

Slide 3 - Tekstslide

Dubbele punt
Je gebruikt een dubbele punt bij een:
  • opsomming, bv. Hij speelt verschillende instrumenten: gitaar, piano en fluit.
  • uitleg 
  • gedachte 
  • citaat

Slide 4 - Tekstslide

maken Spelling 5
  • maken opdracht 2
  • maken opdracht 4 op de digitale methode
  • Tijd over: oefenen formuleren 1-4 digitale methode 

Slide 5 - Tekstslide

Verwijswoorden


Formuleren H4

Slide 6 - Tekstslide

Verwijswoorden


vrouwelijke woorden: verwijs met zij of haar


mannelijke woorden: verwijs met hij of zijn


onzijdige woorden: verwijs met het of zijn

vrouwelijk / mannelijk / onzijdig
Als mijn tante komt logeren, neemt zij haar hondjes mee.
Ben gaat zwemmen en hij neemt zijn duikbril mee.
Het rugbyteam behaalde zijn eerste beker.

Slide 7 - Tekstslide

de-woorden - vrouwelijk
  • vrouwelijke personen en dieren +  de-woorden op de uitgangen
  • -heid (bv. overheid                         -ie (politie)
     
  • -nis (bv. gevangenis)                    -ij (maatschappij)
  • -ing (bv. vereniging)                      -iek )muziek)  
  • -st (bv. kunst, winst)
  • -schap (bv. wetenschap)
  • -te (bv. ziekte)
  • , -de (liefde)
  •  -theek, (bibliotheek, mediatheek)
  • -teit (universiteit)
  • -uur (cultuur

Slide 8 - Tekstslide

wanneer gebruik je 'wat'?
  • onbepaald vnw (alles, iets, niets, het enige)
                                                              
    Iets wat ik belangrijk vind, is… 
  • overtreffende trap
     
                                                                                                                Het leukste wat ik meemaakte, was… 
  • een hele zin
     
                                                                                                                       Het regende de hele dag, wat erg vervelend was. 




Slide 9 - Tekstslide

Hen of hun?
Je gebruikt het woord ‘hen’ als:
  •  lijdend voorwerp of 
  •  na een voorzetsel (ook als het mv is)
We nodigen hen uit om te komen eten.              = lv
Ik geef aan hen morgen een cadeau.                   = mv mét vz
Dit is iets tussen hen.                                                   = na vz
Je gebuikt 'hun' als : meewerkend voorwerp zonder voorzetsel
Ik geef hun een compliment.
Je gebruik 'hun' als bezittelijk voornaamwoord: Dat is hun huis.

Slide 10 - Tekstslide

mannelijk of vrouwelijk? 
Soms is het moeilijk om vast te stellen of een woord mannelijk of vrouwelijk is. Bekijk het volgende filmpje waarin je uitleg krijgt over hoe je kan zien aan de uitgang (laatste letters) van sommige woorden of ze vrouwelijk zijn.

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Blz. 240 opdracht 2 (WS 6)
1 de eerste viool spelen = de baas zijn/spelen; de boventoon voeren
2 de revue passeren = aan de orde komen; nauwkeurig bekeken of beoordeeld worden
3 een ijzeren discipline = zeer streng in zijn handelwijze; volgens zeer strenge (leef)regels
4 een uiltje knappen = een (kort) slaapje doen
5 het roer omgooien = (vrij) radicaal veranderen; van koers veranderen
6 iemand om de tuin leiden = iemand bedriegen; met mooie praatjes iemand misleiden
7 iemand van haver tot gort kennen = alles over iemand weten; iemand heel goed kennen
8 iets op de spits drijven = te ver doorvoeren; een conflict hoog laten oplopen in plaats van naar een oplossing zoeken
9 met de eer gaan strijken = tegen de verwachting in de overwinning behalen; alle lof voor een prestatie krijgen terwijl ook anderen daaraan bijgedragen hebben
10 met gepaste trots = met de trots die hoort bij de geleverde prestatie; terecht zeer voldaan
11 op z’n strepen staan = eisen stellen die uit een bepaalde positie of functie voortvloeien
12 z’n ongelijk erkennen/bekennen = toegeven dat je het bij het verkeerde eind had

Slide 13 - Tekstslide