Vragen Leswijs 2 havo tekst

Vragen Leswijs 2 havo 
'Ik film alles, ook een potje Rummikub*'
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Vragen Leswijs 2 havo 
'Ik film alles, ook een potje Rummikub*'

Slide 1 - Tekstslide

De nichten van oma Miep vonden haar te bemoeierig
(alinea 2).
Vind jij dat ook? Leg je antwoord uit.


Slide 2 - Open vraag

Welke soort titel heeft de tekst? Leg je antwoord uit.


Slide 3 - Open vraag

Welke functie heeft de inleiding?
A
een voorbeeld geven
B
een vraag stellen
C
onderwerp van de tekst noemen
D
aanleiding tot het schrijven van de tekst noemen

Slide 4 - Quizvraag

Wat is het doel van de tekst?
Noem er twee.
A
amuseren
B
activeren
C
overtuigen
D
informeren

Slide 5 - Quizvraag

Wat is de hoofdgedachte van de tekst?
A
Oma Miep is populair op sociale media
B
Denise filmt alles, ook een potje Rummikub.
C
Oma Miep houdt zelf haar Facebook bij.
D
Denise van der Kolk is een bekende vlogger.

Slide 6 - Quizvraag

Welk tekstverband vind je in alinea 1?
A
opsomming
B
samenvatting
C
keuze
D
tegenstelling

Slide 7 - Quizvraag

Welk doel heeft Denise met de YouTube-filmpjes over haar oma?
Citeer een zin uit het tekstgedeelte van alinea 1 tot en met 3.

Slide 8 - Open vraag

Waarom werkt oma Miep mee aan de YouTube-filmpjes van haar kleindochter?
Citeer een zin uit het tekstgedeelte van alinea 1 tot en met 3.

Slide 9 - Open vraag

Wat is de kernzin van alinea 6?
A
1.
B
2.
C
3.
D
geen

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het deelonderwerp van alinea 7?
A
optutten voor kleding en make -up video's
B
jaloezie van vriendinnen
C
aandacht van merken en televisieprogramma's
D
de ijdelheid van oma Miep

Slide 11 - Quizvraag

Bij welke alinea past het tussenkopje ‘Populair bij kinderen’ het beste?
A
1
B
2
C
5
D
4

Slide 12 - Quizvraag

In de eerste zin van alinea 5 staan drie opsommingen.
Noteer van elke opsomming het eerste en het laatste woord.

Nummer de opsommingen.

Slide 13 - Open vraag

verwijzingen
Waarnaar verwijzen de volgende woorden in de tekst. 

 Noteer het juiste woord of de juiste woorden uit de tekst.

Slide 14 - Tekstslide

'het’ in alinea 3 (regelnummer 22)?

Slide 15 - Open vraag

‘dat’ in alinea 5 (regelnummer 49)?

Slide 16 - Open vraag

woordenschat 
vraag 5

Slide 17 - Tekstslide