2. KD Oog & correctie --> visus en factoren, visus 1.0

Keuzedeel
Verdieping Oog & correctie
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
Keuzedeel verdieping oog & correctieMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Keuzedeel
Verdieping Oog & correctie

Slide 1 - Tekstslide

LessonUp
LessonUp.app
Account aanmaken:
  • met school e-mail. // code = BFSXU
  • alle lessen zijn hier terug te kijken.

Slide 2 - Tekstslide

Lesweek
Onderwerp
week 1
Het doel van de refractie, objectieve & subjectieve refractie.
week 2
Visus, visus 1.0, practicumproeven.
week 3
Optotypen, fovea centralis, letterproeven, afstandsgetal.
week 4
Rekenkundige reeks.
week 5
Meetkundige reeks.
week 6
TOETS
week 7 
Grafisch verloop, pupildiameter en gezichtsscherpte, practicumproef.
Planning

Slide 3 - Tekstslide

Week 2
Leerdoelen
Aan het einde van de week kan je:
- uitleggen van welke factoren de visus afhankelijk is.
- uitleggen wat visus 1.0 betekent.
Theorieboek
- bladzijde 8 tot en met 17.
Huiswerkopdrachten
Pagina 7 & 8 van het werkboek

Slide 4 - Tekstslide

Vorige les
  • het doel van de refractie
  • objectieve meting
  • subjectieve meting 

Slide 5 - Tekstslide

Het doel van de refractie
Het doel van de refractie (oogmeting) is het bepalen van de:

  • brekingsafwijkingen van het oog, voor zowel veraf als dichtbij:
       - veraf: myopie, hypermetropie en astigmatisme.
       - nabij: presbyopie.

  • richtingsafwijkingen van de visuele assen van het ogenpaar: exoforie, esoforie, hyperforie etc.

Slide 6 - Tekstslide

Het doel van de refractie
Is een brekings, en/of richtingsafwijking erg?

  • het is geen zwakte of ziekte van de ogen; de bouw van het oog wijkt af. Je kan dit compenseren met een correctie, waardoor wél een scherpe afbeelding op het netvlies ontstaat.
  • onvoldoende functioneren van het gezichtsorgaan kan ook andere oorzaken hebben. In uitzonderlijke gevallen kan het een direct of indirect gevolg van een ziekte zijn.

Slide 7 - Tekstslide

Objectieve refractie
Een objectieve refractie is een meting waarbij je geen gebruik maakt van de waarnemingen  van de klant.
  • de klant heeft dus geen inbreng in het meetresultaat.

Bijvoorbeeld:
  • skiascopie
  • autorefractor

- De klant is passief; kijkt alleen naar een bepaald object.
- de onderzoeker; gebruikt meetinstrumenten en niet gebruik van de waarneming van klant.

Slide 8 - Tekstslide

Subjectieve refractie
Meestal volgt de subjectieve meting na een objectieve meting.
Het gaat uit van de waarneming van de klant.

Bijvoorbeeld:
- phoropter of pasbril.

Belangrijk is de juiste vraagstelling.
De vragen moeten kort en bondig zijn.

Subjectieve refractie: gebruik van letterproeven (optotypen)

Slide 9 - Tekstslide

objectieve refractie
subjectieve refractie
de proefpersoon geeft informatie
de proefpersoon is passief
de phoropter
de proefpersoon is actief
skiascoop
opticien maakt gebruik van waarneming klant
opticiens neemt waardes over uit instrument
autorefractor
pasbril met pasglazen
vraag en antwoord

Slide 10 - Sleepvraag

Vandaag
  • van welke factoren is de visus afhankelijk?
  • wat betekent visus 1.0? 

Slide 11 - Tekstslide

Visus
De visus van het oog is afhankelijk van bepaalde factoren:
  1. de scherpte van de afbeelding op het netvlies (beeldscherpte).
  2. de grootte van de afbeelding op het netvlies (beeldgrootte).
  3. de netvliesstructuur.
  4. de lichtsterkte.
  5. het contrast van de netvliesafbeelding (hangt samen met de lichtsterkte).

Slide 12 - Tekstslide

Visus
1. de scherpte van de afbeelding op het netvlies (beeldscherpte).

De scherpte van het netvlies wordt beïnvloed door:
  • de brekingsafwijking van het oog/ de correctie toestand van het oog.
  • de grootte van de pupil.
  • de helderheid van de oogmedia.
  • de optische kwaliteit van de cornea en ooglens.
hoe groter de brekingsafwijking van het oog, hoe onscherper de afbeelding op het netvlies wordt. Wanneer de brekingsafwijking wordt gecorrigeerd, is het beeld op het netvlies wel scherper.
De grootte van het verstrooiingsfiguur is afhankelijk van de grootte van de pupil. Wanneer de pupildiameter verandert, verandert ook de grootte van het verstrooiingsfiguur. Wanneer de pupil kleiner wordt, neemt de gezichtsscherpte toe. Het verstrooiingsfiguur wordt dan namelijk kleiner.
De optische kwaliteit van de oogmedia is mede verantwoordelijk voor de hoogte van de visus. Met de oogmedia worden de heldere delen in het oog bedoeld die voor de lichtbreking zorgen.
Dit zijn het hoornvlies, het kamerwater, de ooglens en het glasvocht.
Bij bijvoorbeeld staar (cataract) is de ooglens troebel geworden, waardoor een wazig netvliesbeeld ontstaat en de visus lager wordt. 
Op het hoornvlies kunnen littekens zitten, waardoor de oppervlakte onregelmatig wordt en dus de optische kwaliteit en daarmee de visus achteruit gaat.

Slide 13 - Tekstslide

Visus
3. de netvliesstructuur
Met de netvliesstructuur wordt de structuur van de lichtgevoelige cellen bedoeld. 

Vergelijk het met een foto: hoe meer pixels, hoe scherper de foto.





Dit geldt ook voor het netvlies; is het netvlies opgebouwd uit een fijne structuur, dan geeft dit een hogere visus, terwijl een grovere structuur een lagere visus geeft.

Slide 14 - Tekstslide

Visus
4. lichtsterkte
Om goed te kunnen zien moet er voldoende verlichting zijn. 
De hoeveelheid lichtstralen die binnenkomen, worden geregeld door de iris.

Als de lichtsterkte niet wordt aangepast, gaat het oog dit probleem zelf oplossen door de pupil te verwijden.
Hierdoor komt meer licht het oog binnen, maar neemt de scherpte van het beeld af.

Slide 15 - Tekstslide

Visus
5. contrast
Wanneer binnen een object geringe contrasten zijn tussen lichte en  donkere onderdelen, kan het oog moeilijker details waarnemen.




Slide 16 - Tekstslide

Wat betekent visus 1.0
Het brandpunt op het netvlies (bij een emmetroop oog) is eigenlijk géén brandpunt:
  • het kleinst mogelijke beeldpunt wat op het netvlies wordt geprojecteerd, is een onscherp beeldschijfje met een diameter van 0,003 mm (3 micron).
  • scherper dan 0,003 mm kunnen de media van het oog niet afbeelden.
Dit beeld ontstaat uit een voorwerp dat ver van ons vandaan staat, bijvoorbeeld een ster

Slide 17 - Tekstslide

Wat betekent visus 1.0
Ook de lichtgevoelige cellen (receptoren) in ons netvlies hebben een doorsnede van gemiddeld 3 micron (0,003 mm). 
De kegeltjes (receptoren) zijn gerangschikt in een honingraatstructuur.

Het beeldschijfje bedekt ongeveer één kegeltje, waardoor weinig diffuus licht (verstrooid licht) op de aangrenzende kegeltjes vallen.

Slide 18 - Tekstslide

Wat betekent visus 1.0
Twee lichtpunten, bijvoorbeeld 2 koplampen van een auto, zul je eerst waarnemen als één lichtpunt. Als de auto dichterbij komt, neem je op een gegeven moment wel twee lichtpunten waar

Slide 19 - Tekstslide

Wat betekent visus 1.0
Hooke (1635-1703)  ontdekte dat de afstand tussen de 2 beeldschijfjes minimaal 1,67 cel (is gelijk aan 5 micron) moet zijn om gescheiden waar te nemen.

Slide 20 - Tekstslide

Wat betekent visus 1.0
In de afbeelding hieronder zie je een emmetroop oog, waarbij het knooppunt K op 16,67 mm voor het netvlies ligt. Door het knooppunt gaan alle lichtstralen ongebroken naar het netvlies.






Twee lichtpunten (L) liggen 6000 mm (= 6 m) voor het oog. De beeldpunten die ontstaan liggen 5 micron uit elkaar.
Het oog ziet de lichtpunten dus gescheiden van elkaar.

Slide 21 - Tekstslide

Wat betekent visus 1.0
Wat is de afstand tussen deze 2 lichtpunten?





De lichtstralen 1 en 2 maken een hoek a (alpha) met elkaar. Hierdoor ontstaan twee gelijkvormige driehoeken.

De hoek die de lichtstralen maken van de oranje driehoek kun je bereken:
Tan a = overstaande zijde / aanliggende zijde = 0,005 / 16,67 = 0,0002994
a = 0,017 graden = 1' (boogminuut)
1 boogminuut = 1 / 60 = 0,01667 graden = 0,017 graden.
Hieruit kun je concluderen dat het menselijke oog twee beeldpunten die op het netvlies komen, gescheiden waar kan nemen als ze minimaal een hoek van 1' met elkaar maken.

Slide 22 - Tekstslide

Wat betekent visus 1.0
Er zijn natuurlijk ogen die twee punten kunnen onderscheiden met een kleinere hoek dan 1 boogminuut.
  • deze ogen kunnen scherper waarnemen.
Er zijn ook ogen die een grotere hoek nodig hebben om een gescheiden waarneming te hebben.
  • deze ogen kunnen minder scherp zien.


Een oog heeft een normale gezichtsscherpte of visus 1.0 als het twee punten, die onder een hoek van 1 boogminuut invallen, gescheiden kan waarnemen.

Slide 23 - Tekstslide

Wat betekent visus 1.0
Nu kun je ook berekenen hoeveel de twee lichtpunten, op een bepaalde afstand, uiteen moeten liggen om ze nog gescheiden waar te kunnen nemen.








conclusie:
Op 6 meter afstand moeten voor visus 1.0 twee punten 1,8 mm uiteen liggen.

Slide 24 - Tekstslide

Week 2
Leerdoelen
Aan het einde van de week kan je:
- uitleggen van welke factoren de visus afhankelijk is.
- uitleggen wat visus 1.0 betekent.
Theorieboek
- bladzijde 8 tot en met 17.
Huiswerkopdrachten
Pagina 7 & 8 van het werkboek

Slide 25 - Tekstslide