Leenwoorden

Leenwoorden en neologismen
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Leenwoorden en neologismen

Slide 1 - Tekstslide

Doel van de les:
Aan het eind van de les kun je:
een leenwoord en de herkomst herkennen
een neologisme noemen
een samenstelling uitbreiden


Slide 2 - Tekstslide

Wat is een leenwoord?
A
nieuwe woorden (die nog niet in het woordenboek staan)
B
woorden die we overgenomen hebben uit een andere taal
C
woord dat we uit een andere taal overgenomen hebben
D
ouderwets woord, woord dat we niet meer gebruiken

Slide 3 - Quizvraag

Leenwoorden
Niet alle woorden die we in onze taal gebruiken komen ook uit het Nederlands.
We gebruiken bijvoorbeeld woorden uit het:
Latijn: aquarium, bibliotheek, agenda, museum
Frans: trottoir, etalage, bureau, restaurant
Duits: überhaupt, schlager, bockbier, einzelgänger
Engels: computer, diskjockey, e-mail, baby

Slide 4 - Tekstslide

welke leenwoorden
gebruik jij?

Slide 5 - Woordweb

Welk leenwoord gebruik je voor een: klein, langwerpig broodje?
A
croissant
B
pistolet
C
crêpe
D
baguette

Slide 6 - Quizvraag

Welk leenwoord gebruiken we voor een artiest die grappige voorstelling geeft?
A
cineast
B
acteur
C
auteur
D
cabaretier

Slide 7 - Quizvraag

Welk leenwoord gebruiken we voor een mouwloze jas?
A
cape
B
polo
C
bodywarmer
D
hoody

Slide 8 - Quizvraag

Welk leenwoord gebruiken we voor een voetbalvandaal?
A
een keeper
B
een hooligan
C
een goal
D
een international

Slide 9 - Quizvraag

Engelse werkwoorden
Engelse werkwoorden vervoeg je op dezelfde manier als Nederlandse werkwoorden.


werkwoord:                         streamen                                         downloaden
stam:                                      stream                                              download
verleden tijd:                      ik streamde                                     ik downloadde
voltooid deelwoord:        ik heb gestreamd                         ik heb gedownload

Slide 10 - Tekstslide

Het ............(downloaden) bestand bevat een virus.
A
gedownloade
B
gedownloadde
C
gedownloate
D
gedownloatte

Slide 11 - Quizvraag

Hij.....(deleten, vt) alles
A
deleete
B
deletetet
C
deleetet
D
deletete

Slide 12 - Quizvraag

De snelste tijd werd al snel.......... (timen, vd).
A
getimet
B
getimd
C
getimed
D
getimt

Slide 13 - Quizvraag

Hij ...... (passen, vt) erg goed, waardoor er gescoord kon worden.
A
paste
B
passte
C
pasete
D
passete

Slide 14 - Quizvraag

0

Slide 15 - Video

woorden komen en gaan
Journalisten en politici gebruiken soms zelfbedachte nieuwe woorden, vb 60-minners
De actualiteit vraagt soms om nieuwe woorden, vb teststraat
Als een woord blijvend is, noemen we dat een neologisme, vb beurtbalkje
Ook op straat ontstaan nieuwe woorden

Slide 16 - Tekstslide

Welk woord gebruik jij wel, maar je ouders niet?

Slide 17 - Open vraag

Slide 18 - Video

Wie maakt het langste woord?

deur
deurbel
deurbelletje
deurbelletjes
deurbelletjescatalogus

Begin bijvoorbeeld met: dak, slaap, hond of kies je eigen woord.
timer
5:00

Slide 19 - Tekstslide

de langste woorden

Slide 20 - Woordweb