In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen.
Onderdelen in deze les
Benoem de pedagogische vaardigheden.
Slide 1 - Woordweb
A: Inleven betekent dat je je gedrag afstemt op een ander B: Inleven betekent dat je bij een kind thuis geweest moet zijn om hem te begrijpen
A
A is juist en B is onjuist
B
A is onjuist en B is juist
C
A en B zijn allebei juist
D
A en B zijn allebei onjuist
Slide 2 - Quizvraag
A: Aansluiten bij de belevingswereld betekent dat je inspeelt op de fantasie van een kind B: Aansluiten bij de belevingswereld betekent dat je een kind uitlegt dat het fantasie is
A
A is juist en B is onjuist
B
A is onjuist en B is juist
C
A en B zijn allebei juist
D
A en B zijn allebei onjuist
Slide 3 - Quizvraag
A: Respect hebben betekent dat je een ander in z’n waarde laat B: Respect hebben voor kinderen betekent onder andere dat je naar ze luistert
A
A is juist en B is onjuist
B
A is onjuist en B is juist
C
A en B zijn allebei juist
D
A en B zijn allebei onjuist
Slide 4 - Quizvraag
Welke bewering over ‘open en eerlijk zijn tegen kinderen’ is juist?
A
Je moet altijd open en eerlijk tegen kinderen zijn
B
In principe ben je open en eerlijk, maar er zijn grenzen
C
Je kunt alles aan kinderen vertellen, zolang het de waarheid is
D
Vanaf acht jaar kun je altijd open en eerlijk zijn
Slide 5 - Quizvraag
A: Vervelend gedrag van een kind komt vaak door gebrek aan aandacht B: Aandacht zorgt voor een sterkere band tussen jou en kind
A
A is juist en B is onjuist
B
A is onjuist en B is juist
C
A en B zijn allebei juist
D
A en B zijn allebei onjuist
Slide 6 - Quizvraag
Welke stelling over vriendelijkheid op de werkplek is juist?
A
Als je je werk goed wilt doen, moet je alle kinderen waar je mee werkt leuk vinden
B
Je kunt niet doen alsof je alle kinderen even leuk vindt
C
Je blijft altijd vriendelijk tegen kinderen op je werk
D
Soms ben je gewoon even onvriendelijk, dat overkomt de beste
Slide 7 - Quizvraag
A: Betrokkenheid geeft kinderen een veilig gevoel B: Betrokkenheid is niet per se noodzakelijk in een IKC, zolang je maar enthousiast bent
A
A is juist en B is onjuist
B
A is onjuist en B is juist
C
A en B zijn allebei juist
D
A en B zijn allebei onjuist
Slide 8 - Quizvraag
A: een combifunctionaris is bepalend voor de sfeer in de groep waar hij/zij mee werkt B: Enthousiasme betekent dat je continu staat te springen en te dansen
A
A is juist en B is onjuist
B
A is onjuist en B is juist
C
A en B zijn allebei juist
D
A en B zijn allebei onjuist
Slide 9 - Quizvraag
Hoe krijg je een vertrouwensband met een kind?
A
Je krijgt vanzelf een band met een kind als je met een kind werkt
B
Kinderen vertrouwen iedereen zonder meer, je hoeft hier geen moeite voor te doen
C
Je moet veel met het kind praten
D
Door voorspelbaar en stabiel te reageren
Slide 10 - Quizvraag
Wat is je houding als je kinderen wilt helpen zelfstandig te worden?
A
Je laat kinderen altijd alles eerst zelf proberen
B
Je helpt kinderen met alles
C
Je legt alles uit en laat ze het zelf doen
D
Je kijkt per kind of het iets zelfstandig kan proberen of dat het hulp nodig heeft