1x3 (11/4) Grammatica woordsoorten

Welkom bij Nederlands
- Ga zitten
- Telefoon weg
- Boek, schrift, pen op tafel
- Over 5 minuten stil, dan start de les!
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Welkom bij Nederlands
- Ga zitten
- Telefoon weg
- Boek, schrift, pen op tafel
- Over 5 minuten stil, dan start de les!

Slide 1 - Tekstslide

Programma
Grammatica uitleg + quiz
20 minuten
Aan de slag!
25 minuten
Afsluiten
1 minuut

Slide 2 - Tekstslide

Werkwoorden
Een werkwoord is een woordsoort.
In een zin staat ten minste één werkwoord.
Er zijn ook zinnen met meer dan één werkwoord.

Een werkwoord zegt wat iets of iemand doet, wat iets of iemand overkomt of  wat er is gebeurd.


Slide 3 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoord
mensen, dieren, dingen, planten

je kan er meestal een lidwoord voor zetten: de lucht, het boek
namen zijn ook zelfstandige naamwoorden: Karin, Disney, Noordik, Vroomshoop, Overijssel

Slide 4 - Tekstslide

Hij toonde een kaart met de route van de orkaan.

lw = 
zn = 

Slide 5 - Tekstslide

Koeman kiest een opvallende opstelling tegen Duitsland.

lw = 
zn = 

Slide 6 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord

Een bijvoeglijk naamwoord, wat is dat eigenlijk?

Slide 7 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord

Een bijvoeglijk naamwoord, wat is dat eigenlijk?
> Een bijvoeglijk naamwoord geeft extra info/zegt iets over een zelfstandig naamwoord

Slide 8 - Tekstslide

Een BN met -e

De vergrote foto 

De vergrotende lens

De gevluchte overvaller

De vluchtende dieren




Een BN zonder -e

Een vergroot huis

Een vergrotend effect

Een gevlucht volk

Een vluchtend hert

Slide 9 - Tekstslide

Voorzetsel
Feestje
Kastje

Slide 10 - Tekstslide

Woordsoorten zijn lastig.

Welke woordsoort is Woordsoorten?
A
Werkwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Aanwijzend voornaamwoord
D
Bijwoord

Slide 11 - Quizvraag

Benoem de woordsoort:

De
A
Lidwoord
B
Werkwoord
C
Voorzetsel
D
Zelfstandig naamwoord

Slide 12 - Quizvraag

'Veel ' en 'weinig' zijn bijvoeglijk naamwoorden. Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over
A
Zelfstandig naamwoord(staan)
B
hulpwerkwoord(zitten)
C
Zelfstandig werkwoord (staan op stoel)
D
Koppelwerkwoord (staan op tafel)

Slide 13 - Quizvraag

De, het, een zijn voorbeelden van:
A
lidwoorden
B
zelfstandig naamwoorden
C
werkwoorden

Slide 14 - Quizvraag


Wat zijn de bijvoeglijke naamwoorden?
A
zonnige
B
dag
C
zonnige , leren
D
leren

Slide 15 - Quizvraag

wat zijn bijvoeglijke naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 16 - Quizvraag

a. 'Elders' is een voorzetsel.
b. 'Toen' is een voorzetsel.
c. 'Met' is een voorzetsel.


A
a. waar b. waar c. waar
B
a. waar b. niet waar c. niet waar
C
a. waar b. waar c. niet waar
D
a. niet waar b. niet waar d. waar

Slide 17 - Quizvraag

Wat is het voorzetsel?
A
en
B
tijdens
C
juf
D
omdat

Slide 18 - Quizvraag

Voorzetsel of niet?
'op'
A
Voorzetsel
B
geen voorzetsel

Slide 19 - Quizvraag

Voorzetsels
Wat is geen voorzetsel?
A
Tijdens
B
voor
C
omdat
D
tussen

Slide 20 - Quizvraag

Is 'zijn' een werkwoord of geen werkwoord?
A
werkwoord
B
geen werkwoord

Slide 21 - Quizvraag

Is 'zijn' een werkwoord of geen werkwoord?
"Dat is zijn sporttas."
A
werkwoord
B
geen werkwoord

Slide 22 - Quizvraag

Wat is geen zelfstandig naamwoord?
A
roepen
B
kleding
C
schaal
D
kerstkaart

Slide 23 - Quizvraag

Wat zijn zelfstandige naamwoorden?
A
de ,het, een
B
namen van: mensen, dieren, dingen, planten en eigen namen
C
bijvoeglijke naamwoorden
D
geen idee

Slide 24 - Quizvraag

Wat zijn zelfstandig naamwoorden?
A
Peter, Winterswijk, tafel
B
De, het, een
C
Slimme, mooie, rode
D
Lopen, werken, denken

Slide 25 - Quizvraag



Maken
Grammatica blok 3
Opdracht 8 t/m 13



Klaar?
Maak de oefeningen op Cambiumned


Opdrachten maken
timer
20:00

Slide 26 - Tekstslide