examentraining SE3

examentraining SE3
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

examentraining SE3

Slide 1 - Tekstslide

Delen van de kamperfoelie-bloemen zijn: eicel, meeldraad, stamper en stuifmeelkorrel.
Hoe heet het vrouwelijke voortplantingsorgaan van de kamperfoelie? En de vrouwelijke voortplantingscel?
A
1 = stamper, 2 = eicel
B
1 = stamper, 2 = stuifmeelkorrel
C
1 = meeldraad, 2 = eicel
D
1 = meeldraad / 2 = stuifmeelkorrel

Slide 2 - Quizvraag

Welke letter geeft een deel van het blad aan dat uit één soort weefsel bestaat?
A
P
B
Q
C
R

Slide 3 - Quizvraag

De schimmel die de iepenziekte veroorzaakt, verspreidt zich via de houtvaten steeds verder in de boom. De houtvaten raken verstopt en binnen een jaar sterft de boom.

Wordt door het verstoppen van de houtvaten het transport van water geremd?
En wordt het transport van mineralen geremd?
A
Het transport van water en mineralen wordt niet geremd
B
Alleen transport van water wordt geremd
C
Alleen transport van mineralen wordt geremd
D
Transport van water en mineralen wordt geremd

Slide 4 - Quizvraag

Door gangen te boren in de stengel van een maïsplant verstoren de rupsen het vervoer van water, mineralen en suikers.

Verstoort de Europese maïsboorder het vervoer in de bastvaten? En in de houtvaten?
A
Alleen in bastvaten
B
Alleen in houtvaten
C
Zowel in bastvaten als in houtvaten

Slide 5 - Quizvraag

Welke zenuwcel is nu welke?
Bewegins-
zenuwcel
Schakelcel
Gevoels-
zenuwcel

Slide 6 - Sleepvraag

Hoe heet onderdeel 1?
A
Grote hersenen
B
Kleine hersenen
C
Hersenstam

Slide 7 - Quizvraag

Welk deel van de hersenen zorgt voor het coördineren van bewegingen?
A
Kleine hersenen
B
Grote hersenen
C
hersenstam
D
hypofyse

Slide 8 - Quizvraag

Je krijgt stof in je oog en begint te knipperen met je oogleden
A
Reflex
B
Bewuste reactie

Slide 9 - Quizvraag

Iemand roept je naam op het schoolplein en je roept vervolgens zijn naam.
A
Reflex
B
Bewuste reactie

Slide 10 - Quizvraag

Nr. 2 (bij de keel)
Hormoonklier

A
hypofyse
B
eierstok
C
bijnier
D
schildklier

Slide 11 - Quizvraag

Welke hormonen horen bij welke hormoon klier?
Groeihormoon
Schildklierhormoon
Adrenaline
Insuline
Glucagon
Testosteron
Oestrogeen

Slide 12 - Sleepvraag

Welke invloed heeft insuline op het glucosegehalte van het bloed?
A
door insuline daalt het glucosegehalte in het bloed
B
door insuline stijgt het glucosegehalte in het bloed

Slide 13 - Quizvraag

Welk hormoon veroorzaakt de verandering van glucosegehalte tussen t1 en t2?
A
Insuline
B
Glucagon
C
Glycogeen
D
Adrenaline

Slide 14 - Quizvraag

Oefentoets 
Regeling

Slide 15 - Tekstslide

Verbranding:
koolstofdioxide
water
energie
glucose
zuurstof

Slide 17 - Sleepvraag

In welke organismen vindt verbranding plaats?
A
Alleen in planten
B
Alleen in dieren
C
In planten en dieren
D
Niet in planten en niet in dieren

Slide 18 - Quizvraag

Koolstofdioxide kunnen we aantonen met:
A
jood
B
kalkwater
C
erwten
D
vuur

Slide 19 - Quizvraag

per schakel neemt de energie in de voedselketen
A
toe
B
af

Slide 20 - Quizvraag

Hoe noem je dit?
A
voedselketen
B
voedselweb
C
ecosysteem

Slide 21 - Quizvraag

Op welk plaatje zie je een voedselketen?
A
B
C

Slide 22 - Quizvraag

Deze voedselketen bestaat uit..........
schakels
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 23 - Quizvraag

Welke rol heeft de leeuw in dit voedselweb?
A
Producent
B
Reducent
C
Concument 1e orde
D
Consument 2e orde

Slide 24 - Quizvraag

Fotosynthese
Zonlicht
Koolstofdioxide
Glucose
Zuurstof
Water

Slide 25 - Sleepvraag

Waarom is fotosynthese zo belangrijk voor andere organismen?
A
Door de fotosynthese wordt zuurstof verbruikt.
B
Door de fotosynthese komt er nieuwe energie vrij.
C
Door de fotosynthese komt er telkens nieuw voedsel op aarde.

Slide 26 - Quizvraag

Een ander woord voor producent is
A
dier
B
plant
C
bacterie
D
schimmel

Slide 27 - Quizvraag

Bacterien en schimmels zijn
A
producenten
B
consumenten
C
reducenten

Slide 28 - Quizvraag

Mensen zijn
A
producenten
B
consumenten
C
reducenten

Slide 29 - Quizvraag

Maak een voedselketen, door de organisme naar de juiste plaats te slepen.
1     --> 
2       -->
3       -->
4
kikker
Algen
Waterslak
blauwe reiger

Slide 30 - Sleepvraag

Waarom heeft piramide van biomassa altijd een piramide vorm
A
Er zijn meer predatoren
B
Er zijn altijd meer producenten
C
Er gaat per schakel energie verloren

Slide 31 - Quizvraag

Lesafsluiter - Examenvraag
In de duinen langs de Nederlandse kust bevinden zich enkele kolonies met aalscholvers. De vogels van deze kolonies voeden zich vooral met vis uit zee, zoals spiering en schol. Aalscholvers beginnen met voortplantingsgedrag in februari. Ongeveer eind maart vindt de paring plaats.
De vogels maken hun nesten in bomen. Door het steeds maar afbreken van takken en bladeren voor het nest gaan deze bomen binnen vijf jaar dood.
Naar aanleiding van de tekst worden twee uitspraken gedaan. Vink aan welke juist zijn.

  1. De aalscholver is een consument.
  2. Uit de gegevens in de tekst kan een voedselketen worden samengesteld.

Slide 32 - Tekstslide

Een juiste voedselketen is:
A
konijn-> havik-> vos
B
muis->slang-> uil
C
gras->konijn-> havik-> vos
D
uil->slang->muis->gras

Slide 33 - Quizvraag

Als een organisme geen ander organisme nodig heeft als voedsel noemen we dit:
A
een consument
B
een reducent
C
een producent

Slide 34 - Quizvraag

Een voedselketen:
Paardebloem-> sprinkhaan->kikker
De kikker is een:
A
procucent
B
consument van de 1e orde
C
consument van de 2e orde
D
reducent

Slide 35 - Quizvraag

In de koolstofkringloop wordt door veel organismen stoffen verbrand. Welke organismen in de koolstofkringloop dan aan verbranding? Meerdere antwoorden mogelijk.


A
planten
B
dieren
C
schimmels
D
alle organismen

Slide 36 - Quizvraag