hww, volt. dw + stam + t

hww, volt. dw + stam + t
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
Taal / spellingBasisschoolGroep 5,6

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

hww, volt. dw + stam + t

Slide 1 - Tekstslide

Herhaling:
Wat is een hulpwerkwoord? Noem 2 voorbeelden
Wat is een voltooid deelwoord? Noem 2 voorbeelden.

Slide 2 - Tekstslide

Wat is het hww?
Erik heeft een tandwiel gepakt.
A
Erik
B
heeft
C
tandwiel
D
gepakt

Slide 3 - Quizvraag

Wat is het hww?
Die heeft hij vastgemaakt aan een as.
A
Die
B
heeft
C
vastgemaakt
D
as

Slide 4 - Quizvraag

Wat is het hww?
Vervolgens heeft Koen hard belazen.
A
Vervolgens
B
heeft
C
Koen
D
geblazen

Slide 5 - Quizvraag

Wat is het hww?
Zij zijn er wel druk mee geweest.
A
Zij
B
zijn
C
druk
D
geweest

Slide 6 - Quizvraag

Wat is het hww?
Erik en Koen hadden nog nooit zoiets gedaan.
A
Erik en Koen
B
hadden
C
zoiets
D
gedaan

Slide 7 - Quizvraag

Wat is het volt. dw?
Heb jij wel eens een dolfijn gezien?
A
Heb
B
jij
C
dolfijn
D
gezien

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het volt. dw?
Ik ben gisteren naar een dierenpark geweest.
A
Ik
B
ben
C
gisteren
D
geweest

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het volt. dw?
Daar heb ik een dolfijn geaaid.
A
geaaid
B
dolfijn
C
heb
D
daar

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het volt. dw?
Mijn moeder heeft er een foto van gemaakt.
A
heeft
B
mijn moeder
C
gemaakt
D
foto

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het volt. dw?
Eén dolfijn heeft mij geduwd met zijn neus.
A
dolfijn
B
heeft
C
neus
D
geduwd

Slide 12 - Quizvraag

Stam + t 
Alleen in de TEGENWOORDIGE TIJD. 
Bij werkwoorden waar een -d in zit, gebruik je de poep regel om te kijken of het met een -d of -dt aan het eind is.

Slide 13 - Tekstslide

Vul in:
Ik ... (beantwoorden) een vraag.
A
beantwoord
B
beantwoordt

Slide 14 - Quizvraag

Vul in:
Het meisje ... (bereiden) het eten voor vanavond.
A
bereid
B
bereidt

Slide 15 - Quizvraag

Vul in:
De kok ... (kneden) het eten voor vanavond.
A
kneed
B
kneedt

Slide 16 - Quizvraag

Vul in:
Ik ... (glijden) van de glijbaan.
A
glijd
B
glijdt

Slide 17 - Quizvraag

Vul in:
Wij ... (landen) net iets te hard.
A
landt
B
landen

Slide 18 - Quizvraag

Vul in:
Nu .... (bloeden) ik enorm.
A
bloed
B
bloedt

Slide 19 - Quizvraag