6.3.3 volt. dw, hww en komma

6.3.3 volt. dw, hww en komma
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
Taal / spellingBasisschoolGroep 5,6

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

6.3.3 volt. dw, hww en komma

Slide 1 - Tekstslide

Wat is het hww?
Erik heeft een tandwiel gepakt.
A
Erik
B
heeft
C
een tandwiel
D
gepakt

Slide 2 - Quizvraag

Wat is het volt. dw?
Die heeft hij vastgemaakt aan een as.
A
heeft
B
hij
C
vastgemaakt
D
een as

Slide 3 - Quizvraag

Wat is het hww?
Vervolgens heeft Koen hard geblazen.
A
Vervolgens
B
Koen
C
geblazen
D
heeft

Slide 4 - Quizvraag

Wat is het volt. dw?
Zo zijn de wieken in beweging gebracht.
A
gebracht
B
beweging
C
de wieken
D
zijn

Slide 5 - Quizvraag

Hoofdletter
Bij namen, plaatsnamen, provincies, landen etc.

Slide 6 - Tekstslide

Wat moet met een hoofdletter?
bianca mag een poesje uitzoeken.

Slide 7 - Open vraag

Wat moet met een hoofdletter?
ze gaat naar een asiel in leeuwarden.

Slide 8 - Open vraag

Wat moet met een hoofdletter?
het asiel heet kattenkwaad.

Slide 9 - Open vraag

Wat moet met een hoofdletter?
daar ziet bianca heel veel katjes.

Slide 10 - Open vraag

Wat moet met een hoofdletter?
drie katjes heten tijger, vlekje en grijsje.

Slide 11 - Open vraag

Komma
Komma gebruik je: 
- voor een voegwoord
- bij een opsomming
- voor of na de naam van iemand die je aanspreekt

Slide 12 - Tekstslide

Zet de komma op de goede plaats.
Gaan we morgen schaatsen zwemmen of buitenspelen?

Slide 13 - Open vraag

Zet de komma op de goede plaats.
Maaike Twan Merel en Jim roepen erg hard.

Slide 14 - Open vraag

Zet de komma op de goede plaats.
Twan ga jij op de witte schaatsen?

Slide 15 - Open vraag

Zet de komma op de goede plaats.
Wat is het toch mooi Maaike.

Slide 16 - Open vraag