Literatuur voorbereiding CT

woensdag 10 juni
CT literatuur cursus 1/2/3
1: praten over literatuur
2: poëzie
3: oudheid
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

woensdag 10 juni
CT literatuur cursus 1/2/3
1: praten over literatuur
2: poëzie
3: oudheid

Slide 1 - Tekstslide

neologisme
proza
fictie
ironie
personages 
conflictmodel
oeuvre
perspectief
setting
ruimte
spanning
vertelheden
flashback
vooruitwijzing
a-chronologie
open plekken 
motieven
thema
recensie
poëzie
strofen
haiku
pseudoniem
allusie
sonnet
semantisch veld
beeldspraak
rijm
homoniem

Slide 2 - Tekstslide

zoek op en leg uit:

Slide 3 - Tekstslide

neologisme
proza
fictie
ironie
personages 
conflictmodel
oeuvre
perspectief
setting
ruimte
spanning
vertelheden
flashback
vooruitwijzing
a-chronologie
open plekken 
motieven
thema

poëzie
strofen
haiku
pseudoniem
allusie
sonnet
semantisch veld
beeldspraak
rijm
homoniem
timer
10:00

Slide 4 - Tekstslide

1.  Leg uit wat een open plek in een boek is.

2. Leg uit wat je verstaat onder verteltijd.

3. Wat is een motief? Kies uit:
A. de centrale gedachte, de dieper liggende idee van een verhaal  
B. een verhaalelement dat vaker voorkomt en zo als het ware een rode draad  
aangeeft  
C. een (kort) citaat voorin het boek uit een verhaal of gedicht van een andere schrijver   

4. Hoe kan een schrijver spanning aanbrengen in zijn verhaal?

timer
10:00

Slide 5 - Tekstslide

timer
10:00

Slide 6 - Tekstslide

1. Hoe kwam Karel ongemerkt zijn kasteel uit, toen hij wilde gaan 
stelen?  
A. Karel vertelde een smoesje aan de wachters en zij lieten hem door.
B. Karel vermomde zich als een wachter en glipte zo naar buiten.
C. Karel kon ongemerkt langs de wachters omdat zij sliepen.
D. Karel klom door het slaapkamerraam naar buiten.
 






Slide 7 - Tekstslide


 2. Elegast en Eggheric beslissen via een gerechtelijk tweegevecht wie er gelijk heeft. Waarom is het uitgesloten dat Eggheric deze strijd wint? 

A. Omdat hij minder goed vecht dan Elegast.
B. Omdat de koning vond dat Elegast moest winnen.
C. Omdat God Eggheric wilde straffen voor het slaan van zijn vrouw.
D. Eggheric bidt niet tot God voor de tweestrijd en Elegast wel.

3. T1 (2 pt.) In het verhaal van Karel ende Elegast is sprake van feodale
          thematiek, want:

A. Eggheric is de leenheer van Elegast, die hem niet trouw is.
B. Elegast is de leenheer van Karel en daarom staat hij hem bij.
C. Karel en Elegast blijven allebei trouw aan hun leenheer.


Slide 8 - Tekstslide

3. T1 (2 pt.) In het verhaal van Karel ende Elegast is sprake van feodale thematiek, want:
A. Eggheric is de leenheer van Elegast, die hem niet trouw is.
B. Elegast is de leenheer van Karel en daarom staat hij hem bij.
C. Karel en Elegast blijven allebei trouw aan hun leenheer.

Slide 9 - Tekstslide

Wat bedoelen we met het thema van een verhaal?

Slide 10 - Open vraag

Wat bedoelen we met de setting van een verhaal?

Slide 11 - Open vraag

Welke vertelinstanties kennen we?

Slide 12 - Open vraag

Wat is proza?
A
De krant
B
Oeroeg
C
Nieuw Nederlands, 2e editie

Slide 13 - Quizvraag

Wat is een autobiografie?
A
Een tekst die iemand over een schrijver schrijft.
B
Een tekst waarin een schrijver over zijn eigen leven vertelt.

Slide 14 - Quizvraag

Wat is het debuut van een schrijver?
A
Zijn nieuwste boek
B
Zijn eerste boek
C
Zijn laatste boek

Slide 15 - Quizvraag

Leg uit: onbetrouwbaar perspectief.

Slide 16 - Open vraag

Wat is het verschil tussen personaal perspectief en het alwetend perspectief?

Slide 17 - Open vraag

Welk onderdeel hoort niet bij het conflictmodel?
A
evenwicht
B
oplossing
C
type
D
ontwikkeling

Slide 18 - Quizvraag

Hoeveel regels heeft een sonnet?
A
12
B
6
C
14
D
15

Slide 19 - Quizvraag

Wat is een octaaf?
A
Een strofe van 6 regels
B
Een strofe van 8 regels

Slide 20 - Quizvraag

Een verhaalmotief :
A
Keert steeds terug
B
Komt maar een keer voor

Slide 21 - Quizvraag

Als de verteller van het verhaal dementie heeft, kan er sprake zijn van:
A
wisselende perspectief
B
onbetrouwbaar perspectief

Slide 22 - Quizvraag

Een haiku heeft in totaal:
A
19 lettergrepen
B
18 lettergrepen
C
17 lettergrepen
D
16 lettergrepen

Slide 23 - Quizvraag

hij/zij-perspectief heet ook wel:
A
alwetend perspectief
B
personaal perspectief

Slide 24 - Quizvraag

Winter, kerstboom, sneeuwpop.
Deze woorden behoren tot hetzelfde
A
semantisch veld
B
allusie
C
vergelijking
D
beeldspraak

Slide 25 - Quizvraag