HV3A - 17 APRILS - RELATIVE PRONOUNS

1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

What is a relative clause?
A
Het is een bekende van je
B
Dat hangt er van af, alles is relatief
C
Het is een bijzin
D
Ik heb geen idee!

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

A relative clause is een bijzin

Mijn moeder, die alle dagen van de week werkt, is altijd moe

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


The thief who robbed an old lady was sent to jail.


Functie: Een betrekkelijke bijzin geeft extra informatie over iets of iemand.



Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


What are the relative pronouns?

Slide 5 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Relative pronouns
Relative pronoun verwijst naar:
that
who
whose
which
where
persoon, dier, ding
persoon
bezit
dier, ding
plaats
Na een komma gebruik je nooit 'that'

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Relative pronouns
  • Verwijzen terug naar een eerder genoemd woord
  • Verbinden twee zinsdelen aan elkaar

Martin played Tennis with Sophie, who was slightly injured.





relative pronoun
Noa sold her phone, which was old and damaged.
relative pronoun

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wel of niet weglaten?
*Je mag relative pronouns nooit weglaten wanneer er een werkwoord achter staat.
               I told you about the woman who lives next door.
              The apple which is lying on the table is not very pleasant.
*Je mag relative pronouns wel weglaten wanneer er geen werkwoord achter staat
              The apple (which) George lay on the table is very nice.
              The car (which) the bankrobbers escaped in was green.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Komma of geen komma?
Defining relative clauses geven gedetailleerde informatie. Je gebruikt hierbij nooit een komma.
Do you know the girl who is talking to Tom? 
The boy (who) we met yesterday is very nice.
non-defining relative clauses geven extra informatie. Je gebruikt hierbij altijd een komma. Je mag hier het woord that niet gebruiken.
Do you know the girl, who is talking to Tom?
Jim, whom we met yesterday, is very nice.

Slide 9 - Tekstslide

Do you know the girl who is talking to Tom: 5 meisjes maar slechts 1 praat met Tom

Do you know the girl, who is talking to Tom: slechts 1 meisje
We had spaghetti for dinner last night, .... is my favourite meal.
A
whom
B
whose
C
which
D
who

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

welke woorden horen bij personen?
A
who, whose and that
B
who and which
C
which and whom
D
where and who

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

The boy ………... cat has just died will stay at home today.
A
where
B
which
C
whose
D
that

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

This is the woman .......
asked Tim for money yesterday.
A
who
B
which

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Any questions??

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 15 - Video

Deze slide heeft geen instructies