Grammatica - Zinsdelen, onderwerp, werkwoordelijk gezegde.

Nederlands
Vandaag:

Bespreken huiswerk (opdracht 4).

Start paragraaf 3 van 
Grammatica Zinsdelen
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Nederlands
Vandaag:

Bespreken huiswerk (opdracht 4).

Start paragraaf 3 van 
Grammatica Zinsdelen

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
- Je weet hoe je een zin in zinsdelen verdeelt.


- Je weet wat het onderwerp is en hoe je deze kunt vinden.

Slide 2 - Tekstslide

Huiswerk bespreken
Opdracht 4 van Grammatica paragraaf 1.
We bespreken de opdrachten klassikaal.

Slide 3 - Tekstslide

Aan de slag
Maak opdracht 5 op bladzijde 205. We bespreken hem zo. 
timer
5:00

Slide 4 - Tekstslide

Pak je laptop
Ga naar LessonUp. Daar gaan we verder. 

Slide 5 - Tekstslide

Zinsdelen
1. Zoek de persoonsvorm

Zet vervolgens voor en achter de persoonsvorm een streep.

Ik heb een boek aan mijn beste vriendin gegeven.
Ik / heb / een boek aan mijn beste vriendin gegeven.

Slide 6 - Tekstslide

Zinsdelen
Elk zinsdeel kan voor de persoonsvorm worden gezet.
Daarbij moet de persoonsvorm dus grammaticaal correct blijven EN dezelfde betekenis houden.
Ik / heb/ een boek aan mijn beste vriendin gegeven.
Een / heb / ik boek aan mijn beste vriendin gegeven.
Een boek / heb / ik aan mijn beste vriendin gegeven.
Aan / heb / ik een boek beste vriendin gegeven.
Aan mijn beste vriendin / heb / ik een boek gegeven.

Slide 7 - Tekstslide

Zinsdeel
Elk woord / alle woorden die bij elkaar voor de persoonsvorm kunnen worden gezet, zijn een apart zinsdeel. 
Tussen elk zinsdeel komt een streep.

Ik / heb / een boek / aan mijn beste vriendin/ gegeven.

Slide 8 - Tekstslide

Het onderwerp
= Degene die de handeling (het werkwoord / de werkwoorden) uitvoert.

In andere woorden: degene die iets doet.

De afkorting van het 'onderwerp' is 'ow' (net zoals de afkorting van 'persoonsvorm', 'pv' is).

Slide 9 - Tekstslide

Het onderwerp
Je kunt het onderwerp vinden door een vraag te stellen.
Dit noemen we de vraagproef.
Je stelt de volgende vraag: Wie of wat + alle werkwoorden?


Gisterenmiddag heeft mijn vader een appeltaart gebakken.


Welke werkwoorden bevat deze zin? 

Slide 10 - Tekstslide

Het onderwerp
Gisterenmiddag heeft mijn vader een appeltaart gebakken.

Werkwoorden = heeft gebakken.
  

Wie of wat + alle werkwoorden in de zin?
Wie of wat heeft gebakken? --> Mijn vader.

Slide 11 - Tekstslide

Het onderwerp
Je kunt het onderwerp ook op een andere manier vinden:
door gebruik te maken van de getalsproef (net zoals bij het vinden van de persoonsvorm).
Je kunt de getalsproef nu andersom gebruiken.
Als ik de zin van enkelvoud naar meervoud plaats, welke deel van de zin verandert mee naast de persoonsvorm?

Slide 12 - Tekstslide

Het onderwerp
Getalsproef:
Gisterenmiddag heeft mijn vader een appeltaart gebakken.
Gisterenmiddag hebben mijn vaders een appeltaart gebakken.


De persoonsvorm verandert van heeft naar hebben.
Daarnaast verandert er nog een deel in de zin: mijn vader wordt mijn vaders.
Mijn vader = het onderwerp

Slide 13 - Tekstslide

Het onderwerp
Let op: alle informatie over degene die het doet, telt mee binnen het onderwerp.
 

Vanavond gaan mijn vervelende zusjes naar de hockeytraining.
Wie of wat + alle werkwoorden in de zin?
Wie of wat gaan?

Slide 14 - Tekstslide

Wat is het onderwerp?
Hij maakte een bommetje in het zwembad.

Slide 15 - Open vraag

Wat is het onderwerp?
Bijna iedereen kijkt deze dagen naar de Tour de France.

Slide 16 - Open vraag

Wat is het onderwerp?
Door de storm is de veerpont gisteren tijdelijk uit de vaart geweest.

Slide 17 - Open vraag

Wat is het onderwerp?
Ik vind leren altijd stom.

Slide 18 - Open vraag

Wat is het onderwerp?
Mijn hond is gisterenmiddag weggelopen.

Slide 19 - Open vraag

Wat is het onderwerp?
Ik koop een taart voor de jarige buurvrouw.

Slide 20 - Open vraag

Wat is het onderwerp?
De smerige taart werd weggegooid.

Slide 21 - Open vraag

Aan de slag
Maken:
Opdracht 1 van paragraaf 1 Grammatica Zinsdelen (bladzijde 209.

Slide 22 - Tekstslide