Blok 4 Grammatica

Nederlands
Blok 4     Grammatica
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, k, gLeerjaar 1

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Nederlands
Blok 4     Grammatica

Slide 1 - Tekstslide

Vorige les
Blok 3    Grammatica
  • Kan je de persoonsvorm vinden in een zin met meer dan één werkwoord?
  • Kan je het werkwoordelijk gezegde in een zin benoemen?
  • Kan je de zelfstandige naamwoorden en lidwoorden in een zin benoemen?


Slide 2 - Tekstslide

Nederlands
Lesopzet

  • Herhalen: persoonsvorm en werkwoordelijk gezegde
  • Uitleg: Onderwerp
  • Aan het werk

Slide 3 - Tekstslide

Noem een werkwoord...

Slide 4 - Woordweb


Wat is de persoonvorm?
Thijs heeft vandaag ontzettend hard gewerkt aan zijn huiswerk.
A
Thijs
B
heeft
C
gewerkt
D
huiswerk

Slide 5 - Quizvraag


Wat is de persoonsvorm?
Mijn moeder loopt elke dag een stukje in het bos.
A
Mijn moeder
B
elke dag
C
loopt
D
een stukje

Slide 6 - Quizvraag


Wat is de persoonsvorm?
Waarom ga je niet naar huis?
A
waarom
B
ga
C
je
D
huis

Slide 7 - Quizvraag


Wat is de persoonsvorm?
Sommige leerlingen hadden zich verslapen.
A
sommige leerlingen
B
zich
C
verslapen
D
hadden

Slide 8 - Quizvraag

Slide 9 - Video

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Ik heb gisteren gevoetbald.

Slide 10 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Sanne is met haar fiets gevallen.

Slide 11 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Wanneer is de toets Nederlands?

Slide 12 - Open vraag

Het Onderwerp
Je weet wat een werkwoord is. Een werkwoord is een doe-woord. De werkwoorden in de zin vertellen wat er gedaan wordt of wat er gebeurt. Het onderwerp (ond) in een zin vertelt wie of wat dat doet. Het onderwerp is een zinsdeel. Het onderwerp en het werkwoordelijk gezegde horen bij elkaar.

Zoek het werkwoordelijk gezegde in de zin, dan vind je het onderwerp met de vraag:
wie of wat + werkwoordelijk gezegde?

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide


Wat is het onderwerp?
Mijn moeder loopt elke dag een stukje in het bos.
A
Mijn moeder
B
elke dag
C
loopt
D
een stukje

Slide 15 - Quizvraag


Wat is het onderwerp?
Waarom ga je niet naar huis?
A
waarom
B
ga
C
je
D
huis

Slide 16 - Quizvraag


Wat is het onderwerp?
Sommige leerlingen hadden zich verslapen.
A
sommige leerlingen
B
zich
C
verslapen
D
hadden

Slide 17 - Quizvraag

Bedenk een onderwerp dat past in de volgende zin:
...... ligt al de hele dag op de bank.

Slide 18 - Open vraag

Opdrachten
Maak Blok 4 Grammatica (paragraaf 4.3 t/m 4.5)
opdracht 7 t/m 15

Slide 19 - Tekstslide