Les 1 - H2 woordsoorten

Woordsoorten
Hoofdstuk 2 taalverzorging grammatica
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Woordsoorten
Hoofdstuk 2 taalverzorging grammatica

Slide 1 - Tekstslide

Deze les
  • Wat zijn woordsoorten?
  • Uitleg: woordsoorten
  • Video
  • Oefening
  • Maken:  startopdracht t/m opdracht 2. 

Slide 2 - Tekstslide

Werkwoord

Slide 3 - Woordweb

Werkwoord (ww)
  • Kun je vervoegen : ik, jij, wij
  • Kun je in een andere tijd zetten: tt of mv.
  • In elke zin staat ten minste één werkwoord. 
  • Een werkwoord heeft verschillende vormen: gaan, ga, gaat, ging, gingen, gegaan.  

Slide 4 - Tekstslide

Zelfstandig werkwoord
Geeft betekenis aan de zin.
Kan zelfstandig (alleen) in de zin gebruikt worden.

Let op:  de splitsbare werkwoorden! Deze vallen in twee stukken in de zin uiteen. 

Slide 5 - Tekstslide

Hulpwerkwoord
Meer werkwoorden in de zin?
Dan is er (minstens) één het hulpwerkwoord.
Het hulpwerkwoord geeft "hulp" aan het zelfstandige werkwoord. 
Het hulpwerkwoord heeft zelf geen duidelijke betekenis. 

Slide 6 - Tekstslide

Lidwoord (lw)
De, het, een
Een lidwoord staat voor een zelfstandig naamwoord. Soms staat er een bijvoeglijk naamwoord tussen. 

Slide 7 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoord (zn)
  • Is een woord voor een mens, dier, plant of ding: tante, tijger, paardenbloem, frisdrankglas, september, geluk.
  • Een naam is ook een zelfstandig naamwoord: Sam, Leiden. 
  • Je kunt het verkleinen
  • Je kunt het in het enkelvoud of meervoud zetten.
  • Je kunt er een lw e/o een bn voor zetten. 

Slide 8 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord

Slide 9 - Woordweb

Bijvoeglijk naamwoord (bn)
  • Vertelt iets over een zelfstandig naamwoord: groot, aardige.
  • Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord zegt waarvan iets gemaakt is: gouden, metalen, houten. 

Slide 10 - Tekstslide

Voorzetsel (vz)
  • Is vaak een kort woord dat een plaats, de tijd of de oorzaak aangeeft: op de kast, na de pauze, door de regen.  
  • Het zijn ook wel woorden die je voor 'kast' of 'vakantie' kan plaatsen: tijdens de vakantie, vanwege de vakantie, in de kast, naast de kast. 

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Link

Anne's                                         zijn                    en            
werkwoord
lidwoord
zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord
voorzetsel
favoriete
hobby's
skeeleren
fotoboeken
maken.

Slide 13 - Sleepvraag

werkwoord
lidwoord
zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord
voorzetsel
Op
de
houten
tafel
heeft
Suzan
een
cadeau
neergelegd.

Slide 14 - Sleepvraag

Aan de slag
  •  Maak van hoofdstuk 2 taalverzorging over woordsoorten: startopdracht t/m opdracht 2.
  • Klaar? Werk verder aan je spreekbeurt of lees in je leesboek. 

Slide 15 - Tekstslide