le 28 et 29 février 2024

Aujourd'hui, c'est le ...
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Aujourd'hui, c'est le ...

Slide 1 - Tekstslide

Programme:
1. Vocabulaire de la santé (10 minutes)
2. Explication: avoir mal à (15 minutes)
3. La prononciation du q et du g (5 minutes)
4. Faire deux dialogues (utilise un peu de drame) (20 minutes)
5. Fiche d'identité: Lucas (5 minutes)
6. Faire un propre fiche d'identité (25 minutes)
7. Fin du cours, on contrôle les buts (10 minutes)
Buts:
1. Je kunt minimaal 5 lichaamsdelen benoemen in het Frans
2. Je kunt in het Frans vertellen waar je pijn hebt
3. Je kunt in het Frans vertellen dat je ziek bent en waar je last van hebt
4. Je kunt in het Frans vertellen of je gezond leeft

Slide 2 - Tekstslide

Objectif Santé
Les objectifs du chapitre
  • vertellen over je gezondheid
  • vertellen dat je ziek bent
  • vertellen hoe gezond je bent
Vocabulaire
  • gezondheid
  • lichaam
  • sport
  • eten
Grammaire
  • La négation
  • Poser une question

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide


A
la bouche
B
le bouchon
C
la boutre
D
le bouton

Slide 5 - Quizvraag


A
l'oeil
B
l'oreillette
C
l'oreille
D
l'ongle

Slide 6 - Quizvraag


A
la même
B
la main
C
la mande
D
la haine

Slide 7 - Quizvraag

l'oeil
le bras
le pied
le dos
le genou
le ventre
la tête
het oog
de rug
de voet
de buik
de knie
de arm
het hoofd

Slide 8 - Sleepvraag

Maak de goede combinaties
le dos
la main
le pied
le bras
la tête
de rug
de hand
de voet
de arm
het hoofd

Slide 9 - Sleepvraag

Avoir mal à + lidwoord
Doel:
  • Je weet hoe je in het Frans kunt zeggen waar je pijn aan hebt.

Slide 10 - Tekstslide

pijn hebben (aan) = avoir mal (à)

Tu as mal au cou.
J'ai mal à la tête.
Il a mal à l'oreille.
Nous avons mal aux yeux. 

Let op!
à + le > au
à + les > aux

Slide 11 - Tekstslide

Wat betekent het volgende?
J'ai mal à la tête.
A
Ik heb buikpijn.
B
Ik heb hoofdpijn.

Slide 12 - Quizvraag

Wat betekent het volgende?
J'ai mal au nez.
A
Ik heb pijn aan mijn hand.
B
Ik heb pijn aan mijn neus.

Slide 13 - Quizvraag

avoir mal à + lidwoord (le, la, l', les)
Als je wilt zeggen dat je ergens pijn hebt gebruik je avoir mal à + lidwoord.

1. J'ai mal au nez.        Ik heb pijn aan mijn neus.
2. J'ai mal à la tête.     Ik heb hoofdpijn.

Soms is het lidwoord 'verstopt' (zin 1). 

Slide 14 - Tekstslide

au
à la 
aux
à l'
à + le 
à + la 
à + les 
à + l'

Slide 15 - Sleepvraag

avoir mal à + lidwoord (le, la, l', les)
J'ai mal à le nez.        J'ai mal au nez.        Ik heb pijn aan mijn neus.
J'ai mal à la tête.                                                Ik heb hoofdpijn.
J'ai mal à l'oreille.                                              Ik heb oorpijn.
J'ai mal à les dents. J'ai mal aux dents.  Ik heb tandpijn.

Hoe weet je of een woord mannelijk, vrouwelijk of meervoud is?

Slide 16 - Tekstslide

Kies de juiste optie.
J'ai mal ___ bouche (v)
A
au
B
à le
C
à la
D
aux

Slide 17 - Quizvraag

Kies de juiste optie.
J'ai mal ___ genou(m).
A
au
B
à le
C
à l'
D
aux

Slide 18 - Quizvraag

Kies de juiste optie.
J'ai mal ___ bras (enk, m).
A
au
B
à le
C
à les
D
aux

Slide 19 - Quizvraag

Kies de juiste optie.
J'ai mal ___ dents (vmv).
A
au
B
à le
C
à les
D
aux

Slide 20 - Quizvraag

J'ai mal au ventre
J'ai mal aux pieds
J'ai mal au nez.

Slide 21 - Sleepvraag

Hoe zeg je?
Wij hebben pijn aan onze voeten.
A
Nous avons mal au pied.
B
Nous avons mal à la jambe.
C
Nous avons mal aux pieds.
D
Nous avons mal aux jambes.

Slide 22 - Quizvraag

Hoe zeg je?
Jij hebt hoofdpijn.

Slide 23 - Open vraag

zij hebben pijn aan de ogen
A
ils avoir mal aux yeux
B
ils ont mal à les yeux
C
ils ont avoir mal à les yeux
D
ils ont mal aux yeux

Slide 24 - Quizvraag

jij hebt pijn aan je neus
A
tu avoir as mal au nez
B
tu as mal à le nez
C
tu as mal au nez
D
tu as avoir mal à le nez

Slide 25 - Quizvraag

Slide 26 - Tekstslide

1
2
4
5
3
6
g (als goal)
q
g (als zj)

Slide 27 - Sleepvraag

la santé
trois fois par jour
prenez le médicament
tomber malade
la maladie
restez au lit
appeler le docteur
de gezondheid
drie keer per dag
blijf in bed
ziek worden
de ziekte
neem het medicijn
de dokter bellen

Slide 28 - Sleepvraag

Slide 29 - Tekstslide

Fais un petit script/film

Slide 30 - Tekstslide

fiche d'identité
prénom: Lucas
santé: 3 pizzas, deux hamburgers, dix pains au chocolat
sport: jamais

Slide 31 - Tekstslide

Wat zou het antwoord van Lucas zijn op deze vraag: Lucas tu fais du sport au moins trois fois par semaine?
A
Oui, je fais un jogging chaque jour
B
Oui, je vais à l'école à pied
C
Non, mais je fais du vélo
D
Non, je déteste le sport

Slide 32 - Quizvraag

Fiche d'identité
Hoe heet je?
Hoe oud ben je?
Waar woon je?
Heb je broers en/of zussen?
Wat zijn je hobby's?


(alles in het Frans! ;) )
La santé
Schrijf een verhaaltje over jezelf en je gezondheid.
Tu es en bonne santé? 
Tu fais du sport? 
Tu dors bien? 
Tu manges beaucoup de légumes et de fruits?

Geef een tip aan je lezer om gezond te blijven.

Slide 33 - Tekstslide

la santé
l'hôpital
le médicament
tomber malade
la maladie
le médecin
le mal
de gezondheid
het ziekenhuis
de dokter
ziek worden
de ziekte
het medicijn
de pijn

Slide 34 - Sleepvraag

Slide 35 - Video

Eerst 5 min voorbereiden

Daarna doorspreken met elkaar

Slide 36 - Tekstslide

Tu vas parler de ton mode de vie

Doel: je kunt een gesprek voeren waarin je vragen kunt stellen over en kunt vertellen over gezondheid


Slide 37 - Tekstslide

Tu vas parler de ton mode de vie
Vertel:
- of jij wel/niet gezond leeft
- of je (niet) vaak ziek bent
- of je aan sport doet & welke sport
- hoe vaak jij traint / wanneer jij een wedstrijd hebt
- of jij gezond eet en wat jij dan eet (voorbeeld gezond of ongezond)

Slide 38 - Tekstslide